ECLI:NL:GHAMS:2021:2578

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
200.289.101/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen vader en minderjarige na overlijden moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon, na het overlijden van de moeder in 2017. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader slechts eenmaal per maand contact met zijn zoon mocht hebben, onder strikte voorwaarden. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) had verzocht om deze regeling te handhaven, omdat er zorgen waren over de veiligheid en het welzijn van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de eerdere beschikking van 24 september 2019 gewijzigde omstandigheden waren, waaronder het beëindigen van de hulpverlening door de vader en zijn agressieve gedrag. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de omgangsregeling is vastgesteld op eenmaal per vier weken, met voorwaarden die de veiligheid van de minderjarige waarborgen. De vader moet nuchter zijn tijdens de omgang en er mag geen contact buiten de omgang om plaatsvinden. Het hof benadrukt dat de omgang alleen plaatsvindt als de minderjarige dat wil, en dat de GI verantwoordelijk is voor de begeleiding van de omgang. De vader moet zijn gedrag aanpassen en de situatie van de minderjarige respecteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.289.101/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/684586 FA RK 20/3157
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 augustus 2021 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- de hierna te noemen minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de pleegvader] en [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 26 januari 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 28 oktober 2020.
2.2
De GI heeft op 19 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 4 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 10 februari 2021;
- een brief van de pleegouders van 15 april 2021, ingekomen op 21 april 2021.
2.4
[de minderjarige] heeft zijn mening voorafgaand aan de zitting schriftelijk kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader via een videobeeldverbinding, bijgestaan door zijn advocaat. De vader heeft de videobeeldverbinding op enig moment tijdens de zitting verbroken;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw J. Huisman;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop.
De pleegouders zijn, met bericht van afmelding, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie tussen de vader en [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) is [in] 2009 [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De moeder is op 4 april 2017 overleden.
3.3
De vader oefende na het overlijden van de moeder alleen het gezag uit over [de minderjarige] . Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2019 is het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogd over [de minderjarige] benoemd.
3.4
Bij beschikking van dit hof van 24 september 2019 is, voor zover thans van belang, voormelde beschikking van 16 januari 2019 vernietigd, voor zover daarin het verzoek van de vader tot het vastleggen van een omgangsregeling is afgewezen, en is, opnieuw rechtdoende, een omgangsregeling vastgesteld die inhoudt dat [de minderjarige] eenmaal per week op woensdagmiddag van 12.15 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijft, met dien verstande dat de begin- en eindtijd in onderling overleg met de GI kan worden aangepast.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds het overlijden van de moeder bij de pleegouders (oom en tante moederszijde).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op daartoe strekkend verzoek van de GI, de bij beschikking van dit hof van 24 september 2019 vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en is bepaald dat de vader contact met [de minderjarige] zal hebben één keer in de vier weken op de woensdagmiddag, waarbij de begin- en eindtijd in onderling overleg tussen de GI, de pleegouders en de hulpverlening worden vastgesteld en waarbij:
- de omgang alleen plaatsvindt als [de minderjarige] aangeeft omgang te willen;
- de vader nuchter is bij de start van de omgang en geen gebruik maakt van verdovende middelen gedurende de omgang;
- de omgang in beginsel begeleid plaatsvindt voor in ieder geval zo lang als [de minderjarige] dat wenst;
- er verder geen contact tussen [de minderjarige] en de vader plaatsvindt; geen WhatsApp, sms etc.;
- [de minderjarige] naar het middelbaar onderwijs zal gaan in het schooljaar 2021/2022, waardoor de GI op basis van [de minderjarige] schoolrooster een andere dag voor de omgang mag bepalen.
Voorts is bepaald dat uitbreiding van de omgangsregeling op geleide van de behoefte van [de minderjarige] en in overleg met pleegouders en hulpverlening onder regie van de GI mogelijk is.
4.2
De vader verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De bevoegdheid om een dergelijk verzoek te doen, komt ook aan een gecertificeerde instelling toe (ECLI:NL:HR:2017:943).
5.2
De vader heeft drie grieven gericht tegen de bestreden beschikking, die het hof vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk zal bespreken. Hij stelt zich op het standpunt dat de in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling niet tegemoet komt aan het recht op onverminderd contact tussen [de minderjarige] en hem. De rechtbank had het contact in mindere mate kunnen beperken dan tot eenmaal per maand. De contactmomenten verliepen naar behoren en uitbreiding van deze momenten had al moeten plaatsvinden. [de minderjarige] kan bij de vader zijn verhaal doen en zichzelf zijn. Tussen de vader en [de minderjarige] bestaat al jaren onbegeleid contact. De vader is nuchter tijdens de omgangsmomenten, zodat er geen aanleiding is om de omgang onder begeleiding te laten plaatsvinden. De beperking om buiten de omgang om geen contact op te nemen met [de minderjarige] is buitenproportioneel. [de minderjarige] is heel goed in staat zelf zijn grenzen hierin aan te geven. Uitbreiding zou mogelijk moeten zijn in overleg met [de minderjarige] en de vader, waarbij de GI dient aan te sluiten bij de behoefte van [de minderjarige] . De vader betreurt dat hij zich tegenover [de minderjarige] (eenmalig) over de pleegouders heeft uitgelaten. Hij heeft al ruim een jaar geen contact met [de minderjarige] . Vanuit verdriet is de vader langs zijn school gegaan. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader hieraan toegevoegd dat hij geen drank- en drugsprobleem heeft en niet agressief is en dat hij geen hulp nodig heeft.
5.3
De GI betoogt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, op grond waarvan de omgangsregeling moet worden beperkt. Het onbegeleide contact tussen de vader en [de minderjarige] is niet goed verlopen en de vader heeft de hulpverlening stopgezet. Dit heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] afstand van de vader heeft genomen. Het lukt de vader op dit moment niet op een voor [de minderjarige] veilige en voorspelbare manier contact te onderhouden. De vader heeft herhaaldelijk agressief gedrag vertoond, ook in het bijzijn van [de minderjarige] . [de minderjarige] moet beschermd worden tegen de kwetsende berichten en onverwachte acties van zijn vader. [de minderjarige] heeft duidelijk zijn grenzen aangegeven. Hij heeft ook al geruime tijd aangegeven dat hij de contactmomenten anders wil invullen. De vader ziet niet in dat hij een aandeel heeft in de huidige situatie. [de minderjarige] wil wel contact met zijn vader hebben als dit op een positieve manier mogelijk is. In eerste instantie zijn begeleide contactmomenten noodzakelijk om de veiligheid van [de minderjarige] te kunnen waarborgen. De GI heeft de zorg dat de vader in geval van onbegeleid contact meer verwijten uit over de pleegouders en de hulpverlening, wat er toe kan leiden dat [de minderjarige] uiteindelijk helemaal geen contact meer met zijn vader wil hebben. Het zou schadelijk zijn voor [de minderjarige] om het contact met zijn vader af te dwingen, aldus de GI.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De in die beschikking neergelegde (minimale) omgangsregeling is een regeling die [de minderjarige] beschermt. [de minderjarige] kan frequentere omgang met de vader moeilijk hanteren. Als de omgang wordt uitgebreid, komt [de minderjarige] onevenredig onder druk te staan. Om te kunnen komen tot een uitbreiding van de omgang, is het noodzakelijk dat de vader accepteert dat [de minderjarige] niet bij hem komt wonen.
5.5
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding geven de bij voormelde beschikking van 24 september 2019 vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] te wijzigen. Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Na de beschikking van 24 september 2019 heeft de vader de mediation tussen de pleegouders en hem stopgezet en de individuele ondersteuning van GGZinGeest (Fact) beëindigd. Omdat de vader geen contact meer wilde hebben met de hulpverlening, was er weinig tot geen zicht op het verloop van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Toen eind 2019/begin 2020 de omgang niet doorging, heeft de vader zich tegenover de GI en de pleegouders verbaal agressief geuit. [de minderjarige] heeft de hulpverlening begin 2020 laten weten dat de vader slecht over de pleegouders en de hulpverlening had gesproken, dat het steeds slechter met de vader ging vanwege drugsgebruik en dat hij de invulling van de omgang steeds minder leuk vond. Om te komen tot een op [de minderjarige] afgestemde omgangsregeling heeft Spirit op 3 februari 2020 advies uitgebracht. Mede op basis van dit advies heeft de GI op 10 april 2020 geconcludeerd dat de op dat moment geldende omgangsregeling, gelet op de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige] , niet langer in zijn belang was. Vervolgens heeft de vader [de minderjarige] berichten gestuurd, waarin de pleegouders zijn beledigd en [de minderjarige] onder druk is gezet. Nadat [de minderjarige] de vader tevergeefs had verzocht hiermee op te houden, heeft hij de vader op WhatsApp geblokkeerd. Nadat de vader met [de minderjarige] via sms verder communiceerde, heeft [de minderjarige] de vader helemaal geblokkeerd op zijn telefoon. Vervolgens is bij de bestreden beschikking een gewijzigde omgangsregeling vastgesteld, waarbij de omgang in frequentie is teruggebracht tot één keer in de vier weken op de woensdagmiddag en waarbij een aantal voorwaarden aan de omgang zijn gesteld. Ter zitting in eerste aanleg heeft de GI aangegeven dat [de minderjarige] als gevolg van bedoelde berichten van zijn vader met de hulpverlening en zijn vader in gesprek wilde gaan om zijn behoeftes kenbaar te maken. Op 17 november 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de vader, [de minderjarige] , de pleegzorgwerker van Levvel en de GI. De GI heeft dit gesprek beëindigd, omdat de vader verbaal agressief was in het bijzijn van [de minderjarige] en hij [de minderjarige] onder druk heeft gezet door hem op dwingende wijze te vragen of hij de rechter had verteld dat hij zijn vader maar één keer in de maand wil zien. Vanaf dat moment heeft de vader geen initiatief meer genomen om op een positieve manier met [de minderjarige] in contact te komen. De vader heeft [de minderjarige] op 3 maart 2021 bij school opgewacht en hem gevraagd naast hem in de bus te komen zitten, hetgeen [de minderjarige] heeft geweigerd. Inmiddels heeft al meer dan een jaar geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsgevonden.
5.6
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikking van 24 september 2019, die aanleiding geven de omgang te wijzigen. Naar zijn oordeel moet de in de bestreden beschikking neergelegde omgangsregeling worden gehandhaafd. Hiertoe is het volgende van belang.
Gebleken is dat [de minderjarige] behoefte heeft aan contact met zijn vader, mits dit op een positieve manier kan plaatsvinden. Het hof is van oordeel dat het gehanteerde uitgangspunt van de in de bestreden beschikking neergelegde omgangsregeling, dat de omgang eens in de vier weken op de woensdagmiddag plaatsvindt, doch onder voorwaarden, tegemoet komt aan de huidige situatie, waarin al meer dan een jaar geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden, en in het belang is van [de minderjarige] . Omdat het onbegeleide contact tussen hen niet goed is verlopen, de vader de hulpverlening heeft beëindigd en de veiligheid van [de minderjarige] moet kunnen worden gewaarborgd, zal de omgang in eerste instantie nog door de GI moeten worden begeleid voor in ieder geval zo lang als [de minderjarige] dat wenst, waarbij het uiteindelijk de bedoeling is dat de omgang onbegeleid kan plaatsvinden. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de GI, voor zover dit nog niet is gebeurd, met hem in gesprek gaat over zijn angsten en wensen in relatie tot de omgang met zijn vader, zodat kan worden bezien welke ondersteuning [de minderjarige] daarbij nodig heeft en hoe de band met zijn vader succesvol kan worden hersteld. Begeleiding is daarnaast belangrijk, omdat is gebleken dat de vader moeite heeft om aan te sluiten bij de emotionele behoeftes van [de minderjarige] en hij erg veel boosheid over de huidige situatie heeft. Betwijfeld wordt of de vader deze boosheid voor zich kan houden en of hij [de minderjarige] niet met volwassenenproblematiek zal belasten. Dit geldt temeer nu de vader geen hulpverlening (meer) krijgt. Hoewel de opstelling en de gedragingen van de vader mogelijk (mede) kunnen worden verklaard uit het feit dat hij niet weet hoe hij met zijn machteloosheid, woede en frustratie over het verloop van de omgang kan omgaan, kunnen onbegeleide contactmomenten op dit moment (nog) niet aan de orde zijn, omdat hij niet lijkt in te zien welke negatieve gevolgen zijn gedragingen voor [de minderjarige] hebben. De vader moet gaan inzien dat onbegeleide omgang met [de minderjarige] alleen mogelijk is als hij zijn opstelling blijvend verandert, met de GI gaat samenwerken en zich ervoor inspant het vertrouwen van [de minderjarige] terug te winnen door aan de (aanvankelijk nog) begeleide omgang mee te werken, de grenzen van [de minderjarige] te respecteren en zich tegenover en in het bijzijn van [de minderjarige] niet meer op een voor [de minderjarige] belastende wijze over derden uit. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader te kennen gegeven dat hij van mening is dat [de minderjarige] bij hem hoort te wonen. Als gevolg van de spanningen tussen de pleegouders en de vader bevindt [de minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict. Om ervoor te zorgen dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] onbelemmerd kan plaatsvinden, is het belangrijk dat de vader accepteert dat [de minderjarige] bij de pleegouders woont en dat hij ook nadrukkelijk naar [de minderjarige] uitdraagt dat dat goed is. Verder moet de vader hulp aanvaarden om inzicht te krijgen in de problematiek van [de minderjarige] in de huidige situatie - [de minderjarige] is een kwetsbaar kind dat extra aandacht en zorg nodig heeft - en op die wijze aan [de minderjarige] laten zien dat hij er alles aan wil doen om een betrouwbare vader voor hem te zijn.
Gelet op het voorgaande zal de omgang daarnaast alleen plaatsvinden als [de minderjarige] aangeeft omgang te willen. Het is aan de GI om de veiligheid van [de minderjarige] tijdens de omgang te waarborgen, hetgeen betekent dat het niet de vader is die bepaalt of de omgang al dan niet veilig zou zijn. Het spreekt verder voor zich dat de vader nuchter moet zijn bij de start van de omgang en geen gebruik maakt van verdovende middelen gedurende de omgang. Indien dat naar het inzicht van de GI in het belang van [de minderjarige] wordt geacht, kan de omgangsregeling door de GI worden aangepast, in die zin dat, nu [de minderjarige] in het schooljaar 2021/2022 naar het middelbaar onderwijs zal gaan, de GI op basis van [de minderjarige] schoolrooster een andere dag voor de omgang mag bepalen. De omgang kan voorts op geleide van de behoefte van [de minderjarige] en in overleg met pleegouders en hulpverlening onder regie van de GI worden uitgebreid, zoals de rechtbank terecht heeft bepaald. Met de rechtbank is het hof eveneens van oordeel dat er verder geen contact tussen [de minderjarige] en de vader dient plaats te vinden, zoals via WhatsApp en sms. [de minderjarige] heeft zich voorheen belast gevoeld door de uitspraken die de vader via WhatsApp en sms heeft gedaan. Dergelijk contact kan het contactherstel en de verdere opbouw en uitbreiding van de omgang verstoren.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F. Miedema en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 10 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.