In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol in twee afzonderlijke zaken. In de eerste zaak, met parketnummer 96-154605-18, werd de verdachte beschuldigd van het besturen van een bedrijfsauto op 27 juli 2018 te Amsterdam, terwijl zijn adem een alcoholgehalte vertoonde van 715 microgram per liter uitgeademde lucht. In de tweede zaak, met parketnummer 96-244655-19, werd hij beschuldigd van het besturen van een personenauto op 12 oktober 2019 te Haarlem, met een alcoholgehalte van 780 microgram per liter.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in beide gevallen schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,00, subsidiair 22 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden voor elk van de twee zaken. De advocaat-generaal had een vergelijkbare straf geëist, maar de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een lagere boete en een voorwaardelijke rijontzegging, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen. De verdachte had zich tweemaal schuldig gemaakt aan het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol, wat de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de oriëntatiepunten voor straftoemeting en heeft besloten dat de verdachte de geldboete in termijnen mag betalen, gezien zijn beperkte draagkracht. De verdachte werd als first offender aangemerkt, wat invloed had op de beslissing om geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgelegd door de griffier.