ECLI:NL:GHAMS:2021:2514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
23-002470-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 4883,50 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 7285,53. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de behandeling in hoger beroep op 28 juli 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 7285,53 heeft geschat. Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de overwegingen van de politierechter juist zijn. Het hof heeft echter de advocaat-generaal niet gevolgd in de vordering met betrekking tot de kweek van hennepplanten in 'kweekruimte 2', omdat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat daar hennepplanten stonden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met de toevoeging dat de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de kweek in 'kweekruimte 2' niet aan de orde is. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters aanwezig waren op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002470-20
datum uitspraak: 11 augustus 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-020333-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 7285,53.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2020 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 27 oktober 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4883,50 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 augustus 2021 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op
€ 7285,53 en dat aan de verdachte een dienovereenkomstige betalingsverplichting wordt opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat het hof de volgende overweging toevoegt:
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen dat zou zijn ontstaan uit de kweek van in totaal 86 hennepplanten, te relateren aan de in de hoofdzaak ten laste gelegde kweek van hennepplanten in ‘kweekruimte 1’
enin ‘kweekruimte 2’.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet, nu het hof onvoldoende aanwijzingen heeft om vast te kunnen stellen of en zo ja hoeveel hennepplanten er in ‘kweekruimte 2’ zouden hebben gestaan. In zoverre heeft het hof de verdachte in de hoofdzaak ook vrijgesproken, overeenkomstig het oordeel van de politierechter. Ontneming van enig wederrechtelijk verkregen voordeel dat zou zijn ontstaan uit de kweek van hennepplanten in ‘kweekruimte 2’ acht het hof dan ook niet aan de orde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 augustus 2021.
mr. J.W.P. van Heusden en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]