ECLI:NL:GHAMS:2021:2512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
23-004139-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging en veroordeling voor overtreden gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor belaging en het overtreden van een gedragsaanwijzing. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 28 juli 2021. De verdachte is vrijgesproken van de belaging, omdat het hof niet met de vereiste mate van zekerheid kon vaststellen dat het opzet van de verdachte gericht was op het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verdachte had verklaard dat zijn gedragingen niet bedoeld waren om de aangeefster te dwingen tot een relatie, maar dat hij op het plein voor de winkel waar zij werkte, wachtte op bestellingen en vrienden ontmoette. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet als stelselmatig konden worden gekwalificeerd in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Echter, het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor het overtreden van de gedragsaanwijzing die hem was opgelegd door de officier van justitie. De verdachte had zich op 5 september 2019 niet gehouden aan de gedragsaanwijzing om geen contact op te nemen met de aangeefster en zich niet in de nabijheid van haar te bevinden. Het hof heeft de verdachte hiervoor een taakstraf van 10 uren opgelegd, met een voorwaardelijk gedeelte van 5 dagen hechtenis. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoon van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004139-19
datum uitspraak: 11 augustus 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-177867-19 (zaak A) en 13-223202-19 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1992,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd in zaak A dat:
primairhij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 23 juli 2019 op een of meer verschillende tijdstippen in Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk voornoemde [slachtoffer], in elk geval die ander(en) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte in genoemde periode op een of meer verschillende tijdstippen opzettelijk - zich één of meermalen opgehouden (in de directe omgeving) bij het werk van voornoemde [slachtoffer], en/of - één of meermalen voornoemde [slachtoffer] aangesproken en/of - één of meermalen bloemen afgegeven en/of verstuurd naar/aan voornoemde [slachtoffer] en/of - één of meermalen voornoemde [slachtoffer] achtervolgd en/of gevolgd;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 23 juli 2019 op een of meer verschillende tijdstippen te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten een (liefdes)relatie aan te gaan en/of te trouwen met voornoemde [slachtoffer] en/of kinderen te krijgen met [slachtoffer] door
  • zich één of meermalen op te houden (in de directe omgeving) bij het werk van voornoemde [slachtoffer], en/of
  • één of meermalen voornoemde [slachtoffer] aan te spreken en/of
  • één of meermalen bloemen af te geven en/of te versturen naar/aan voornoemde [slachtoffer] en/of
  • één of meermalen voornoemde [slachtoffer] te achtervolgen en/of volgen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en in zaak B dat:
hij op of omstreeks 5 september 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 24 juli 2019 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich zal onthouden van contact met [slachtoffer] en/of zich niet zal ophouden in een straal van 1000 meter rond de [adres], door zich toen en aldaar (te weten 5 september 2019) te bevinden op de [adres] en/of voornoemde [slachtoffer] op de schouder heeft getikt en/of voornoemde [slachtoffer] heeft aangesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het in zaak A tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor de in zaak A tenlastegelegde belaging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe – kort gezegd –aangevoerd dat de tenlastegelegde gedragingen niet kunnen kwalificeren als belaging en evenmin (subsidiair) als dwang.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard over de avances die de verdachte jegens haar maakte. Zo heeft de verdachte haar bloemen aangeboden, hing hij in de tenlastegelegde periode vaak rond op het pleintje voor de winkel waar de aangeefster werkzaam was en stond hij op 20 juli 2019, samengevat, in de buurt van de aangeefster op hetzelfde perron, nam hij dezelfde metro als aangeefster en stond hij op hetzelfde treinperron te wachten als zij.
De verdachte heeft een niet zonder meer onaannemelijke verklaring gegeven voor de door de aangeefster beschreven handelingen. Zo heeft hij verklaard dat hij als [werk] op het plein voor de winkel waar aangeefster werkzaam was wachtte op nieuwe bestellingen. Ook zou hij aldaar vrienden hebben ontmoet. Ten aanzien van het incident op het perron heeft de verdachte verklaard dat hij met dezelfde metro als de aangeefster moest reizen.
Nog daar gelaten of de gedragingen van de verdachte kunnen worden bestempeld als stelselmatig in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, is, gegeven de verklaring van de verdachte, voor het hof niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast komen te staan dat het opzet van de verdachte erop was gericht door zijn handelingen inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, dan wel op het dwingen van de aangeefster om met hem een relatie aan te gaan, te trouwen of kinderen te krijgen, zodat de verdachte van hetgeen hem is tenlastegelegd in zaak A integraal moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 september 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 24 juli 2019 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich zal onthouden van contact met [slachtoffer] en zich niet zal ophouden in een straal van 1000 meter rond de [adres], door zich toen en aldaar (te weten 5 september 2019) te bevinden op de [adres] en voornoemde [slachtoffer] op de schouder heeft getikt en voornoemde [slachtoffer] heeft aangesproken.
Hetgeen in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uur waarvan 28 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A primair tenlastegelegde en het in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een gedragsaanwijzing waarbij hem – kort gezegd – is bevolen geen contact op te nemen met de aangeefster en zich niet op te houden in een straal van 1000 meter rond de [adres]. De verdachte heeft daarmee een aan hem, door het daartoe bevoegde gezag opgelegde, aanwijzing bewust genegeerd.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de inmiddels verstreken tijd en het door de raadsman genoemde vertrek van de verdachte uit Nederland, een grotendeels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 184a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-177867-19 (zaak A) primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-223202-19 (zaak B) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte in zaak B meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-223202-19 (zaak B) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
8 (acht) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
4 (vier) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 augustus 2021.
mr. J.W.P. van Heusden en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.