ECLI:NL:GHAMS:2021:2507

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
23-000924-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in leerplichtzaak met vrijspraak en voorwaardelijke geldboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 maart 2021 was gewezen. De verdachte, die het gezag uitoefende over twee minderjarige kinderen, was aangeklaagd voor het niet naleven van de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het niet zorgen dat zijn dochter en zoon hun school regelmatig bezochten. Tijdens de zitting heeft de verdachte aangevoerd dat zijn dochter ziek was en dat zijn zoon hoofdpijn had, waardoor hij hen niet naar school had gestuurd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord en heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor het eerste tenlastegelegde feit, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Voor het tweede feit oordeelde het hof dat de verdachte wel schuldig was aan het niet voldoen aan de leerplichtverplichtingen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 100,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak en de ontwikkeling van de kinderen van de verdachte sinds het incident.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000924-21
datum uitspraak: 1 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 16 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-047803-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1968,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 september 2018 tot en met 7 september 2018 te Avenhorn, gemeente Koggenland, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2008, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van deze jongere , had belast, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om vereenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school 1] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht;

2.hij op of omstreeks [datum] 2018 te Hoorn, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2003, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van deze jongere, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school 2] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kantonrechter.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, te betalen in twee maandelijkse termijnen van € 250,00, en voor het onder 2 tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van € 100,00.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken en aangevoerd dat zijn dochter Rosan in de tenlastegelegde periode ziek was, zodat van luxeverzuim geen sprake was.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet voldoende de overtuiging bekomen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode met zijn gezin op vakantie is geweest en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het niet nakomen van de in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 genoemde verplichtingen, zodat hij van hetgeen onder 1 is tenlastegelegd moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De verdachte heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit en hiertoe aangevoerd dat zijn zoon [slachtoffer 2] de betreffende dag hoofdpijn had en hij hem zodoende thuis heeft gehouden, zodat ook in dit geval van luxeverzuim geen sprake was.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op de tenlastegelegde pleegdatum [geboortedag 1] 2018 [jaar] jaar geworden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, bij navraag door de school over de absentie van zijn zoon, te kennen heeft gegeven dat hij [jaar] was geworden en [slachtoffer 2] daarom meenam voor een uitje. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij op voornoemde datum met zijn gezin zijn [jaar] verjaardag heeft gevierd en er gezamenlijk op uit is gegaan. Zijn verklaring dat zijn zoon ’s ochtends hoofdpijn had – en zodoende is ziekgemeld – en het gezin pas later op de dag is vertrokken, schuift het hof echter als onaannemelijk terzijde. Het hof acht daarom het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.hij op [datum] 2018 te Hoorn, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2003, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school 2] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.

Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot geldboetes van € 500,00 respectievelijk € 100,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op [datum] 2018 niet voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat zijn zoon, die als leerling van het [school 2] , was ingeschreven, die school bezocht. De Leerplichtwet 1969 verplicht de ouder om hiervoor te zorgen om op deze manier in het belang van de jongere te trachten schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten zonder startkwalificatie te voorkomen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof in strafmatigende zin meegewogen dat het incident inmiddels bijna drie jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat het goed gaat met de drie kinderen van de verdachte; één van hen heeft reeds met een diploma op zak de middelbare school verlaten en bij zijn andere twee kinderen gaat de schoolgang voorspoedig.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 6 maart 2019 onder CJIB nummer [nummer] .
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.J.I. de Jong en mr. D. Radder in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2021.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.