ECLI:NL:GHAMS:2021:250

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
23-002297-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met TBS-maatregel opgelegd aan verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle, was aangeklaagd voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De tenlastelegging omvatte meerdere seksuele handelingen die de verdachte had gepleegd met twee slachtoffers, waarbij hij misbruik maakte van hun kwetsbare fysieke en psychische toestand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 maart 2016 in een ziekenhuis seksuele handelingen heeft verricht bij een psychisch zieke vrouw die aan een infuus lag. De verdachte heeft de handelingen gepleegd terwijl het slachtoffer zich niet kon verzetten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde verkrachting, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de meer subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf gematigd tot vijf maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de psychische stoornissen van de verdachte en het risico op recidive. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002297-19
datum uitspraak: 19 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-684128-18 en 13-674192-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.

Omvang hoger beroep

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is beperkt ingesteld nu het blijkens de akte rechtsmiddel van 31 mei 2019 alleen is gericht tegen de zaak met parketnummer 13-674192-16.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 december 2020 en 5 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-674192-16:
1. primair
hij op of omstreeks 01 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [benadeelde] , hebbende verdachte
- één- of meerma(a)l(en) zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van voornoemde [benadeelde] gebracht en/of geduwd en/of bewogen en/of
- met zijn verdachtes, hand, over de vagina van voornoemde [benadeelde] geaaid en/of gewreven en/of
- met zijn, verdachtes, hand, over het been van voornoemde [benadeelde] geaaid en/of gewreven en/of
- voornoemde [benadeelde] gekust en/of
- de hand van voornoemde [benadeelde] op zijn, verdachtes, penis gelegd,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- verdachte wist en/of gebruik heeft gemaakt van het feit dat voornoemde [benadeelde] op de [afdeling] van het [ziekenhuis] lag en/of
- verdachte wist en/of gebruik heeft gemaakt van het feit dat voornoemde [benadeelde] psychisch ziek was en/of lichamelijk uitgedroogd was en/of
- voornoemde [benadeelde] aan een infuus lag, waarbij voornoemde handeling(en) plaatsvonden in een ziekenhuiskamer (op een ziekenhuisbed) van het [ziekenhuis] en/of aldus voor voornoemde [benadeelde] een zodanig dreigende en/of bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
1.
subsidiair
hij op of omstreeks 01 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat voornoemde [benadeelde] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat voornoemde [benadeelde] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [benadeelde] , hebbende verdachte
- één- of meerma(a)l(en) zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van voornoemde [benadeelde] gebracht en/of geduwd en/of bewogen en/of
- met zijn, verdachtes, hand, over de vagina van voornoemde [benadeelde] geaaid en/of gewreven en/of
- met zijn, verdachtes, hand, over het been van voornoemde [benadeelde] geaaid en/of gewreven en/of
- voornoemde [benadeelde] gekust en/of - de hand van voornoemde [benadeelde] op zijn, verdachtes, penis gelegd;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 01 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, hebbende verdachte
- met zijn verdachtes, hand, over de vagina van voornoemde [benadeelde] geaaid en/of gewreven en/of
- met zijn, verdachtes, hand, over het been van voornoemde [benadeelde] geaaid en/of gewreven en/of
- voornoemde [benadeelde] gekust en/of
- de hand van voornoemde [benadeelde] op zijn, verdachtes, penis gelegd, en
bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- verdachte wist en/of gebruik heeft gemaakt van het feit dat voornoemde [benadeelde] op de [afdeling] van het [ziekenhuis] lag en/of
- verdachte wist en/of gebruik heeft gemaakt van het feit dat voornoemde [benadeelde] psychisch ziek was en/of lichamelijk uitgedroogd was en/of
- voornoemde [benadeelde] aan een infuus lag, waarbij voornoemde handeling(en) plaatsvonden in een ziekenhuiskamer (op een ziekenhuisbed) van het [ziekenhuis] en/of aldus voor voornoemde [benadeelde] een zodanig dreigende en/of bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
1.
meest subsidiair
hij op of omstreeks 01 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat voornoemde [benadeelde] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat voornoemde [benadeelde] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte
- met zijn, verdachtes, hand, over de vagina van voornoemde [benadeelde] geaaid en/of gewreven en/of
- met zijn, verdachtes, hand, over het been van voornoemde [benadeelde] geaaid en/of gewreven en/of
- voornoemde [benadeelde] gekust en/of
- de hand van voornoemde [benadeelde] op zijn, verdachtes, penis gelegd;
2.
hij op of omstreeks 22 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, hebbende verdachte
- met zijn, verdachtes, hand (hard) in de borst van voornoemde [slachtoffer] geknepen en/of
- het been van voornoemde [slachtoffer] aangeraakt en/of
- in het been van voornoemde [slachtoffer] geprikt, en
bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- voornoemde [slachtoffer] onverhoeds heeft benaderd (terwijl voornoemde [slachtoffer] met verdachte zat te praten) en/of
- aldus voor voornoemde [slachtoffer] een zodanig dreigende en/of bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Ook legt het hof een andere straf op.

Getuigenverzoeken

De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan strekkende tot het horen van aangeefster [benadeelde] en [naam 1] . Daarnaast heeft de verdachte het verzoek gedaan aangeefster [slachtoffer] te horen alsmede alle medewerkers van de [kliniek] kliniek die aangifte hebben gedaan tegen de verdachte.
Voorts heeft de verdachte bij zijn laatste woord aantekeningen overgelegd, waarin hij -naar het hof begrijpt- tevens verzoekt om [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] als getuigen te horen
Het hof overweegt als volgt.
Het verzoek tot het horen van aangeefster [benadeelde] wordt afgewezen. [benadeelde] is reeds bij de rechter-commissaris gehoord in het bijzijn van de toenmalig raadsman van de verdachte. [benadeelde] heeft daar een genuanceerde verklaring afgelegd en heeft daarbij onder meer verklaard over de reden van haar aangifte. Die verklaring vindt, zoals hierna zal worden overwogen, grotendeels bevestiging in de verklaring van de verdachte. Het hof is, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, daarbij inbegrepen het stuk dat door de raadsvrouw aan het hof is overgelegd, van oordeel dat de noodzaak tot het horen van [benadeelde] niet is gebleken.
Het verzoek tot het horen van [naam 1] wordt afgewezen. Het hof acht zich voldoende voorgelicht op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden. Gelet op de onderbouwing van het verzoek is de noodzaak tot het horen van deze getuige niet gebleken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [naam 1] niet bij het incident aanwezig is geweest en het hof wil wel aannemen dat hetgeen de verdachte hem hierover heeft verteld, gelijkluidend is aan hetgeen de verdachte aan de politie heeft verklaard.
Het verzoek tot het horen van aangeefster [slachtoffer] wordt eveneens afgewezen. Het hof acht zich voldoende voorgelicht op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden. De verdachte heeft bekend dat hij in haar borst heeft geknepen. Dat hij, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, toen onder invloed van XTC verkeerde en hij eerst na meerdere verzoeken van [slachtoffer] met haar was gaan praten in de recreatieruimte, doet daaraan niet af, zodat het horen van [slachtoffer] niet noodzakelijk is voor enig te nemen beslissing in deze zaak. Datzelfde geldt voor [naam 3] en [naam 4] die, zo schrijft de verdachte, bij hem hadden aangedrongen om XTC te nemen, en voor [naam 8] , die zou hebben gezien dat de verdachte XTC had ingenomen.
Ten aanzien van [naam 2] (naar het hof begrijpt dezelfde persoon die bij de regiezitting van 14 februari 2020 [naam 2] of [naam 2] is genoemd), [naam 5] en [naam 6] ziet het hof geen aanleiding terug te komen op de eerdere afwijzende beslissing op het verzoek hen te horen, nu het hof zich voldoende voorgelicht acht over de feitelijke omstandigheden waaronder het bezoek van de verdachte aan de aangeefster [benadeelde] in het ziekenhuis heeft plaatsgevonden. Het hof acht zich eveneens voldoende voorgelicht over de beweegredenen voor [benadeelde] om aangifte te doen, zodat ook het horen van [naam 7] niet nodig is.
Ook het verzoek tot het horen van alle medewerkers van de [kliniek] kliniek die aangifte hebben gedaan tegen de verdachte wordt afgewezen. Het hoger beroep is partieel ingesteld, het feit waar het horen van deze getuigen op ziet, ligt niet aan het oordeel van het hof voor.
Het hof wijst derhalve alle getuigenverzoeken af.

Vrijspraak van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte is het hof van oordeel dat het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 primair aan de verdachte ten laste gelegde feit, verkrachting, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met de raadsvrouw maar anders dan de advocaat-generaal is het hof voorts van oordeel dat het handelen van de verdachte niet is te scharen onder seksueel binnendringen. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde – kort gezegd: seksueel binnendringen van iemand die lichamelijk onmachtig is – kan daarom evenmin wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 meer subsidiair

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu er geen sprake was van dwang. De fysieke en medische toestand waarin de aangeefster zich bevond, laat onverlet dat tussen haar en de verdachte een seksuele spanning kan zijn ontstaan. De verklaring van de verdachte dat de aangeefster de seksuele handelingen wél wilde is aannemelijk. Hij heeft direct bij de politie een uitgebreide en consequente verklaring afgelegd en ook overigens aan het onderzoek meegewerkt. Daarentegen zijn de verklaringen van de aangeefster niet geloofwaardig nu zij op essentiële onderdelen wisselend heeft verklaard, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Feitelijke toedracht
Uit het dossier volgt dat aangeefster en de verdachte elkaar hebben leren kennen bij [kliniek] , waar de aangeefster was opgenomen vanwege haar psychische toestand en waar de verdachte in de [afdeling] verbleef. De aangeefster is op 1 maart 2016 opgenomen in het [ziekenhuis] , op de [afdeling] , omdat zij was uitgedroogd. Zij lag daar aan een infuus, op een kamer alleen. De verdachte heeft haar daar bezocht en seksuele handelingen bij haar verricht.
De verklaringen die de aangeefster bij de politie en de rechter-commissaris over dit incident heeft afgelegd zijn weliswaar niet in alle onderdelen consistent, maar komen ten aanzien van de feitelijke toedracht van het voorval in de kern overeen, en dan met name op het punt dat zij de seksuele handelingen die de verdachte heeft gepleegd niet heeft gewild. Het hof ziet geen reden de verklaringen van de aangeefster ten aanzien van die handelingen ongeloofwaardig te achten. Waar de verklaringen niet consistent zijn, volgt het hof de verklaring van de aangeefster die door haar is afgelegd bij de rechter-commissaris. Deze verklaring van de aangeefster komt namelijk grotendeels overeen met en vindt derhalve in overwegende mate steun in de verklaring van de verdachte over hetgeen is gebeurd. Daarnaast vindt de verklaring van de aangeefster, dat zij de seksuele handelingen niet wilde, steun in de verklaring van getuige [naam 9] die de aangeefster vrijwel direct na het incident heeft gesproken. Dat de aangeefster door haar begeleiders is aangemoedigd aangifte te doen tegen de verdachte, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de aangeefster nu niet aannemelijk is geworden dat zij daardoor in strijd met de waarheid heeft verklaard. Het hof stelt dan ook vast dat er in het dossier en datgene door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, geen steun is voor de stelling van de verdachte dat aangeefster de seksuele handelingen heeft gewild.
Juridisch kader en beoordeling
Van “dwang” als bedoeld in art. 246 Sr kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de daar bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. bijv. HR 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0980).
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op de hoogte was van de psychische toestand waarin de aangeefster zich bevond. Ook wist hij dat zij met uitdrogingsverschijnselen was opgenomen en aan een infuus in het ziekenhuis lag. Vast staat voorts dat de aangeefster alleen met de verdachte in een ziekenhuiskamer was. Daar is de verdachte vervolgens onverhoeds bij de aangeefster in bed gaan liggen waar zij, aan een infuus gebonden, niet zonder meer uit kon.
Door onder die omstandigheden en met die wetenschap de bewezenverklaarde seksuele handelingen te plegen met de aangeefster, heeft de verdachte van haar psychische en zwakke fysieke toestand misbruik gemaakt en haar gedwongen die handelingen te ondergaan. Daarbij heeft de verdachte minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer niet gediend was van zijn ontuchtige handelingen. Nu er geen aanleiding is de stelling van de verdachte te volgen dat de seksuele handelingen gewenst waren en er wel sprake was van een situatie waarbij de aangeefster zich aan die handelingen niet kon onttrekken, is er naar het oordeel van het hof sprake van dwang.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 13-674192-16 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 1 maart 2016 te Amsterdam door een feitelijkheid [benadeelde] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, hebbende verdachte
- met zijn hand over de vagina van [benadeelde] gewreven en
- met zijn hand over het been van [benadeelde] gewreven en
- de hand van [benadeelde] op zijn penis gelegd,
en bestaande die feitelijkheid hierin dat
- verdachte gebruik heeft gemaakt van het feit dat [benadeelde] op de [afdeling] van het [ziekenhuis] lag en
- verdachte wist en/of gebruik heeft gemaakt van het feit dat [benadeelde] psychisch ziek was en lichamelijk uitgedroogd was en
- [benadeelde] aan een infuus lag, waarbij voornoemde handelingen plaatsvonden in een ziekenhuiskamer op een ziekenhuisbed van het [ziekenhuis] en aldus voor [benadeelde] een zodanig dreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken of durfde te onttrekken;
2.
hij op 22 april 2016 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, hebbende verdachte
- met zijn, verdachtes, hand hard in de borst van [slachtoffer] geknepen en
bestaande die feitelijkheid hierin dat verdachte
- [slachtoffer] onverhoeds heeft benaderd terwijl [slachtoffer] met verdachte zat te praten en
- aldus voor [slachtoffer] een zodanige situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handeling van verdachte kon onttrekken.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die bij een eventueel beroep in cassatie aan dit arrest zullen worden toegevoegd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder parketnummer
13-684128-18 subsidiair en onder parketnummer 13-674192-16 feit 1 meer subsidiair en feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel tot ter beschikking stelling met dwangverpleging (hierna: TBS-maatregel) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd aan de verdachte de TBS-maatregel op te leggen.
Ten aanzien van de op de voet van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering te bepalen straf met betrekking tot het onder parketnummer 13-684128-18 in eerste aanleg bewezenverklaarde misdrijf heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de straf kan worden bepaald op een gevangenisstraf van drie weken.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de schending van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, gezien de bepleitte vrijspraak voor feit 1, de TBS-maatregel niet in verhouding staat tot het gepleegde feit. Indien het hof toch over gaat tot het opleggen van de TBS-maatregel verzoekt de raadsvrouw de duur van de maatregel te maximeren. Ten aanzien van het onder parketnummer 13-684128-18 in eerste aanleg bewezenverklaarde misdrijf heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de straf kan worden bepaald op een gevangenisstraf van maximaal 10 dagen.
Het oordeel van het hof
Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder parketnummer 13-674192-16 tenlastegelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering de straf bepalen ten aanzien van het door de rechtbank onder parketnummer
13-684128-18 bewezenverklaarde misdrijf (vernieling), te weten een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen.
Ten aanzien van de in hoger beroep bewezenverklaarde feiten heeft het hof de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een psychiatrische patiënte met wie hij bevriend was en die hij kende uit de [kliniek] -kliniek, aangerand terwijl zij op dat moment met uitdrogingsverschijnselen was opgenomen in het ziekenhuis. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de aanranding van een van zijn begeleiders in de kliniek. Dit alles gebeurde terwijl hij onder invloed was van verdovende middelen. Door zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van deze vrouwen, die zich tegen zijn daden niet te weer konden stellen. Dergelijk handelen veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft zich hierbij kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers.
Uit het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 21 februari 2019 (hierna: PBC-rapport), opgemaakt door [naam 10] , psychiater, en [naam 11] , GZ-psycholoog, blijkt het volgende. Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis, bestaande uit een chronisch psychotisch beeld, met weliswaar wisselingen in intensiteit maar wel met een continu effect op zijn functioneren. Dit past bij een schizofrene stoornis. Er zijn ook problemen met de agressie- en emotieregulatie. Er zijn forse oordeels- en kritiekstoornissen en overzichtsproblemen door deze ziekelijke stoornis. Hij kan intenties van anderen en situaties niet goed inschatten, neigt tot een paranoïde inkleuring van situaties. Daarnaast neigt hij door deze ontregeling tot seksuele ontremming (hyperseksualiteit). Tevens is sprake van een stoornis in het gebruik van middelen (alcohol, cocaïne en xtc). Deze stoornissen waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig en beïnvloedden zijn gedragingen. Hij was in een toestand van psychische ontregeling met oordeels- en kritiekstoornissen. Hiermee is naar de mening van de onderzoekers te onderbouwen dat de ten laste gelegde feiten verdachte minimaal verminderd toe te rekenen zijn.
Het hof deelt deze conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de zijne. Het hof zal daarom aan de verdachte de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
Met inachtneming van het vorengaande acht het hof, in beginsel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend.
Het hof stelt echter vast dat bij de behandeling van de zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de opgelegde straf matigen. Gelet op de mate van overschrijding acht het hof reductie van de op te leggen straf met één maand passend.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden.
Maatregel tot terbeschikkingstelling
De TBS-maatregel kan door de rechter worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. Het hof merkt allereerst op dat de bewezenverklaarde feiten, misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Voor deze feiten kan de TBS-maatregel worden opgelegd. Een andere voorwaarde houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis in de geestvermogens bestond. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is blijkens het PBC-rapport bij de verdachte sprake van schizofrenie met daarnaast een stoornis in het gebruik van verdovende middelen, welke stoornissen aanwezig waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Psychiater [naam 10] en psycholoog [naam 11] concluderen in het PBC-rapport voorts dat de kans op herhaling van het tenlastegelegde klinisch als hoog wordt ingeschat. De verdachte is chronisch ontregeld, psychotisch met ontremming, zelfs in een gestructureerde setting. Hij heeft geen ziektebesef en – inzicht, waardoor hij medicatie weigert. De afgelopen jaren is gebleken dat hij steeds weer terugvalt in middelenmisbruik, waardoor hij verder ontregelt. Door het grillige beloop kan ook het gevaar verschillende gedaantes aannemen, zoals bedreiging, fysieke agressie en seksueel overschrijdend gedrag. De seksuele delicten lijken een gevolg van een seksuele ontremming als gevolg van zijn ziektebeeld. Er is sprake van eerder geweld en antisociaal gedrag en de verdachte heeft zich eerder onttrokken aan toezicht. Hij was eerder niet bereid tot behandeling, terwijl er nauwelijks tot geen beschermende factoren zijn.
Uit het ziektebeeld en beloop komt naar voren dat moet worden ingezet op een intensieve behandeling en begeleiding in een sterk gestructureerde klinische instelling. Instellen op anti-psychotica zal waarschijnlijk onder dwang moeten plaatsvinden en liefst de eerste tijd in depotvorm in verband met het gebrek aan ziekte-inzicht. Daarnaast zal intensieve begeleiding nodig zijn. Ook moet worden ingezet op psycho-educatie en behandeling van de hardnekkige verslavingsproblematiek. De inschatting is dat de behandeling van de verdachte een proces is van enkele jaren waarbij de duur van een jaar als ontoereikend wordt gezien, zoals ook al eerder is gebleken. Er zijn al meerdere dwangmiddelen toegepast zonder voldoende resultaat. De verdachte kreeg eerder de maatregel van plaatsing in een psychiatrische ziekenhuis voor één jaar opgelegd, terwijl een gemaximeerde TBS was geadviseerd. Ook een behandeling en begeleiding in het kader van de Top600 is mislukt. Huidige tenlasteleggingen vonden plaats tijdens een rechterlijke machtiging in een psychiatrische kliniek, wat aangeeft dat gekozen dient te worden voor een sterke structuur met een hoog beveiligingsniveau en een langere behandelduur van meerdere jaren. Een behandeling in een voorwaardelijk juridisch kader is gedoemd te mislukken door zijn ontbrekend ziektebesef, gebrek aan inzicht, gebrek aan motivatie, gebrek aan responsiviteit op behandeling (zelfs in een psychiatrische kliniek) en zijn ernstige verslaving.
De rapporteurs adviseren de verdachte te behandelen in het kader van een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege, waarvan de rapporteurs van mening zijn dat dit de enige haalbare optie is om het recidivegevaar op de langere termijn te verminderen en het de verdachte de beste kansen biedt op herstel.
In hoger beroep is aan de deskundigen gevraagd een update bij het PBC-rapport van 21 februari 2019 uit te brengen en daarin ook de mogelijkheid van TBS met voorwaarden te bespreken. Op 7 september 2020 is hierover door de deskundigen aanvullend gerapporteerd. Uit dat rapport blijkt dat de verdachte niet met de deskundigen in gesprek wilde waardoor het niet mogelijk was tot een update van het PBC-rapport te komen. Wel wordt door de deskundigen opgemerkt dat de verdachte niet gemotiveerd lijkt om hen te woord te staan en uitleg te geven over zijn huidige situatie en zijn visie op de toekomst. Een eventuele motivatie om zich volop in te zetten voor een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden, hebben de deskundigen niet kunnen vaststellen. Het voorgaande biedt geen aanknopingspunten om af te wijken van de conclusies en adviezen zoals neergelegd in het PBC-rapport van 21 februari 2019, aldus de deskundigen [naam 10] en [naam 11] .
Het hof overweegt naar aanleiding van het voorgaande als volgt.
De genoemde conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door hun bevindingen. Daarom maakt het hof die tot de zijne. Dit betekent dat voor het hof vast staat dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Er was bij de verdachte sprake van schizofrenie en daarnaast een stoornis in het gebruik van middelen in de vorm van alcohol, cocaïne en XTC.
Vervolgens ligt de vraag voor of TBS met verpleging van overheidswege is aangewezen ter bescherming van de maatschappij. Met de deskundigen en mede gelet op hun bevindingen is het hof van oordeel dat er bij de verdachte sprake is van een aanzienlijk recidivegevaar. Het hof heeft daarbij tevens gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 november 2020 waaruit blijkt dat de verdachte eerder, in 2015, wegens bedreiging de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd. Gelet op de in het PBC-rapport beschreven behandelgeschiedenis van de verdachte hebben eerdere opnames en interventies er niet toe geleid dat de verdachte delictvrij bleef. De verdachte was in het kader van een rechterlijke machtiging in een kliniek geplaatst toen hij de bewezenverklaarde feiten pleegde. Daarnaast betreffen het hier ernstige feiten die een gevaar opleveren voor anderen. Het door het hof aanwezig geachte recidivegevaar ziet in het bijzonder op seksuele delicten die ernstige gevolgen kunnen hebben voor potentiële slachtoffers.
Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de inhoud van het PBC-rapport en de aanvulling daarop en de problematiek van de verdachte is het hof van oordeel dat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen. Het hof is van oordeel dat een langdurige behandeling noodzakelijk en vereist is om het recidiverisico te beperken, de problematiek van de verdachte aan te pakken en de maatschappij te beschermen. Gelet op de lange behandelgeschiedenis van de verdachte kan naar het oordeel van het hof enkel worden volstaan met een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. De maatregel zal worden opgelegd wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en dus wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade. Deze bedraagt € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 600,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep verwezen naar een aantal zaken uit de smartengeldgids. Daarnaast heeft zij aan de hand van meer recente jurisprudentie aangevoerd dat er een tendens is binnen het strafrecht steeds hogere vergoedingen toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd het bedrag te matigen conform de rechtbank en een bedrag van € 600,00 toe te wijzen. De raadsvrouw heeft het hof verzocht om aan de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen geen gijzeling te koppelen of de duur daarvan te beperken tot één dag, omdat de verdachte geen financiële middelen heeft en die, vanwege diens lange detentie of maatregel, ook niet zal verkrijgen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van de inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de omstandigheden waaronder dit is gebeurd en de (psychische) gevolgen die de benadeelde partij daarvan blijkens de toelichting op de vordering heeft ondervonden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsvrouw de duur van de gijzeling te beperken overweegt het hof het volgende. Krachtens de op 1 januari 2020 in werking getreden regeling geldt dat vóórdat een bevel tot gijzeling wordt gegeven, een beoordeling van de vermogenspositie van een veroordeelde plaatsvindt, waarbij deze in de gelegenheid wordt gesteld aannemelijk te maken dat hij niet in staat is aan de betalingsverplichting te voldoen (artikel 6:4:20, vierde lid, Sv). Het hof zal het verzoek dan ook niet inwilligen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 13-684128-18 bewezenverklaarde op:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-674192-16 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 maart 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.L.M. van der Voet en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr.
F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 januari 2021.
Mr. J.J.J. Schols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]