ECLI:NL:GHAMS:2021:2368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
23-000808-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling te Alkmaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 februari 2019 was gewezen. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 24 augustus 2018 te Alkmaar. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte de benadeelde partij heeft mishandeld door haar tegen de kaak te slaan, te stompen of te duwen. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling, ondanks tegenstrijdige verklaringen van getuigen en de benadeelde partij. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van tien uren, subsidiair vijf dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 385,00 voor materiële schade. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000808-19
datum uitspraak: 10 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 15 februari 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-246903-18 en 15-161184-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door deze [benadeelde] (met kracht) tegen de kaak, althans het hoofd te slaan/stompen, dan wel (hard, krachtig) te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Er kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de aangeefster [benadeelde] een harde, krachtige duw heeft gegeven, omdat de aangeefster helemaal niet heeft verklaard over een duw. Er kan evenmin worden bewezen dat de verdachte de aangeefster een vuistslag heeft gegeven nu aangeefster ook blijkens de medische verklaring geen letsel heeft opgelopen Daar komt bij dat de verklaringen van de aangeefster en haar vriendinnen, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], verschillen vertonen. Bovendien heeft [benadeelde] pas zeven dagen later aangifte gedaan en zijn de verklaringen van haar vriendinnen nog later afgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
[benadeelde] heeft aangifte gedaan van een mishandeling, gepleegd door de verdachte op 24 augustus 2018 op de kermis in Alkmaar. De verdachte zou onder invloed zijn geweest en zou een van de vriendinnen van [benadeelde], te weten getuige [getuige 2], hebben lastig gevallen en haar een harde duw hebben gegeven. Nadat [benadeelde] hier iets van zou hebben gezegd, zou de verdachte haar een vuistslag op haar onderkaak hebben gegeven. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben, net als [benadeelde], verklaard dat de verdachte [getuige 2] heeft geduwd en [benadeelde] een slag tegen haar onderkaak heeft gegeven. Het enkele feit dat de aangeefster heeft verklaard dat de vuistslag op haar rechterkaak terechtkwam, terwijl de getuigen verklaren dat het links was, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van de aangeefster en de getuigen. Ook de omstandigheid dat de verklaringen pas enige tijd na het incident zijn afgelegd doet op zichzelf niets af aan die verklaringen. Het hof weegt daarbij mee dat de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie zelf heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij [benadeelde] heeft geslagen. Ter terechtzitting in eerste aanleg en tevens in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij die dag onder invloed was en [benadeelde] in ieder geval in het gezicht heeft geduwd.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte [benadeelde] heeft mishandeld door haar te stompen, te slaan dan wel te duwen.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 augustus 2018 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door deze [benadeelde] tegen de kaak te slaan/stompen, dan wel te duwen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tien uren, subsidiair vijf dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een bewezenverklaring in de strafmaat te volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft aangeefster [benadeelde] mishandeld door haar in het gezicht te slaan, stompen, dan wel te duwen. [benadeelde] heeft door de mishandeling pijn ondervonden en is hiervoor naar het ziekenhuis gegaan, waar een CT-scan van haar gezicht is gemaakt. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van [benadeelde] geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 juli 2021 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Bij de strafoplegging heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van mishandeling. Deze hanteren voor een eenvoudige mishandeling in het geval van een droge klap zonder letsel, maar waaruit wel pijn is ontstaan, een gelboete ter hoogte van € 500,00. Gezien de financiële situatie en het strafrechtelijk verleden van de verdachte acht het hof een geldboete in dit geval niet passend. Het hof zal zich aansluiten bij de vordering van de advocaat-generaal.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 655,47, bestaande uit € 405,47 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de gehele vordering dient te worden toegewezen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft te kennen gegeven dat hij zich bij een bewezenverklaring ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij zal refereren aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Als gevolg van het tenlastegelegde is de benadeelde partij naar het ziekenhuis gegaan, waar onder andere een CT-scan is gemaakt van haar kaak. Hierdoor is haar gehele eigen risico van € 385,00 uit 2018 verbruikt. Deze kosten zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd middels een declaratieoverzicht van 25 augustus 2018. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Verder is door de benadeelde partij ten behoeve van reis- en parkeerkosten een bedrag van € 20,47 gevorderd als materiële schade. Dit bedrag ziet het hof niet als materiële schade, maar als proceskosten. De vordering is voldoende onderbouwd en wordt eveneens toegewezen.
Ten slotte is door de benadeelde partij een bedrag van € 250,00 aan immateriële kosten gevorderd, wegens de pijn die de benadeelde partij heeft gehad ten gevolge van het tenlastegelegde feit en de psychische gevolgen die daaruit zijn ontstaan.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft weliswaar gesteld dat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, maar dit op geen enkele manier onderbouwd hetgeen gelet op de overige inhoud van het dossier wel voor de hand zou hebben gelegen. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren om de benadeelde partij daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Hoewel het hof begrip heeft voor de angst die de benadeelde partij stelt te hebben, zijn de gestelde psychische gevolgen van onvoldoende gewicht om te kwalificeren als een aantasting in de persoon op andere wijze. Ook de aard en de ernst van de normschending zijn in de onderhavige zaak niet zodanig dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, hij zich zal refereren aan het oordeel van het hof.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag
€ 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
20,47 (twintig euro en zevenenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het een bedrag te betalen van € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 augustus 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2017, parketnummer 15-161184-17, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. V.M.A. Sinnige en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 augustus 2021.
Mr. V.M.A. Sinnige en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.