ECLI:NL:GHAMS:2021:2226

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
200.289.227/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in tuchtzaak notaris

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2021 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die uit het ambt van notaris is ontzet. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 12 mei 2021 tijdens een openbare zitting van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer. De verzoeker wilde de raadsheren, mr. A.R. Sturhoofd, mr. J.H. Lieber en mr. J.L.G.M. Mertens, wraken vanwege vermeende vooringenomenheid en het niet horen van getuigen. De raadsheren gaven op 26 mei 2021 schriftelijk aan niet te berusten in het wrakingsverzoek en gaven een reactie. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 21 juni 2021, waarbij de verzoeker zijn standpunt nader toelichtte. De raadsheren waren niet aanwezig.

De hoofdzaak betreft een hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden van 24 december 2020. De verzoeker had verzocht om aanhouding van de behandeling in verband met een civiele zaak die op 21 mei 2021 door het gerechtshof Den Haag zou worden behandeld. De raadsheren hebben het verzoek tot aanhouding afgewezen, maar lieten weten dat zij na de zitting in raadkamer zouden beoordelen of er aanleiding was om getuigen te horen of de zaak aan te houden.

De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet konden leiden tot gegrondverklaring van het verzoek. De raadsheren hebben zorgvuldig gehandeld en er waren geen objectieve feiten die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de beslissing werd op 5 juli 2021 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.289.227/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.289.227/01NOT
beslissing van de wrakingskamer van 5 juli 2021
inzake het op 12 mei 2021 gedane wrakingsverzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.Het geding

1.1
Het verzoek tot wraking is gedaan op de openbare terechtzitting van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2021 en strekt tot wraking van mr. A.R. Sturhoofd, voorzitter, mr. J.H. Lieber en mr. J.L.G.M. Mertens (hierna ook: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben op 26 mei 2021 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en een reactie op het verzoek gegeven.
1.3
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 21 juni 2021 plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen en heeft het verzoek tot wraking ter zitting nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie. De raadsheren zijn niet ter zitting verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaak betreft een door verzoeker, die uit het ambt van notaris is ontzet, ingestelde hoger beroepsprocedure tegen de beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 december 2020 (hierna te noemen: de tuchtzaak). In deze procedure heeft op 12 mei 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak.
2.2
Uit voornoemd proces-verbaal volgt dat verzoeker voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft verzocht de behandeling aan te houden in verband met de behandeling van het hoger beroep in een -volgens verzoeker met de tuchtzaak verband houdende- civiele zaak door het gerechtshof Den Haag op 21 mei 2021. Tevens heeft verzoeker een verzoek gedaan tot het horen van getuigen. In het proces-verbaal is hierover onder andere het volgende opgenomen:

De voorzitter gaat in op de twee verzoeken van de notaris.
1.
Horen getuigen. De voorzitter merkt op dat de afweging om al dan niet getuigen te
horen is voorbehouden aan het hof. Op dit moment vormt het geen reden om de
mondelinge behandeling aan te houden. Na de zitting zal in raadkamer beoordeeld
worden of aanleiding bestaat getuigen te horen.
2. Behandeling civiele zaak door hof Den Haag op 21 mei 2021. Deze procedure gaat
over de ontslagbeschikking. Ook op dit punt is het aan het hof voorbehouden te
beoordelen of aanleiding bestaat de zaak aan te houden in verband met de
beslissing van het hof Den Haag in de civiele zaak. Ook hierover zal in raadkamer
worden beslist.
Het hof ziet thans derhalve geen reden tot aanhouding van de mondelinge behandeling in deze zaak.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
In het proces-verbaal van de zitting van 12 mei 2021 zijn de volgende gronden voor wraking opgenomen:

1. Op grond van artikel 6 EVRM heb ik het recht op het horen van getuigen. U wilt nu
geen beslissing daarover nemen, terwijl dit wellicht mijn laatste zitting is. De getuigen zijn in mijn optiek essentieel in het kader van de waarheidsvinding.
2.
Er is sprake van vooringenomenheid bij het hof. U houdt voor wat betreft het aanhoudingsverzoek een slag om de arm. Duiding van feiten acht u niet in het belang in dit stadium. Daarbij komt dat klaagster geen enkel nadeel ondervindt van uitstel.”
3.2
De raadsheren hebben gesteld dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Zij hebben hiertoe in hun schriftelijke reactie het volgende aangevoerd:

De oud-notaris verwijt de gewraakte raadsheren dat zij niet op de mondelinge behandeling al willen beslissen over het horen van getuigen en de mondelinge behandeling niet willen opschorten, totdat het hof Den Haag heeft beslist in de civiele zaak. Dit zijn geen feiten of omstandigheden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Artikel 100 van de Wet op het notarisambt (Wna), voor zover hier van belang, bepaalt dat zij, die deel uitmaken van een kamer voor het notariaat kunnen worden gewraakt, indien te hunnen aanzien feiten en omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2
Het wrakingsverzoek richt zich in essentie, naar de wrakingskamer begrijpt, tegen de afwijzing ter zitting op 12 mei 2021 van de door verzoeker gedane verzoeken tot aanhouding van de behandeling in verband met de civiele procedure bij het gerechtshof Den Haag op 21 mei 2021 en het horen van getuigen, waardoor de processuele rechten van verzoeker zouden zijn geschaad.
De wrakingskamer stelt voorop dat de raadsheren het verzoek tot aanhouding ter zitting weliswaar hebben afgewezen, maar te kennen hebben gegeven na de zitting in raadkamer te zullen beoordelen of aanleiding bestaat de zaak aan te houden in verband met de beslissing van het hof Den Haag in de civiele zaak en of aanleiding bestaat getuigen te horen. Een definitieve beslissing op het aanhoudingsverzoek in verband met de procedure bij het hof Den Haag en op het verzoek tot het horen van getuigen is derhalve nog niet genomen. Daarin ligt besloten dat de mondelinge behandeling van 12 mei 2021 niet de laatste mondelinge behandeling hoeft te zijn. Deze geschetste gang van zaken levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen omstandigheden op waaruit (de schijn van) vooringenomenheid aan de zijde van de raadsheren kan worden afgeleid, maar getuigt veeleer van een zorgvuldige behandeling van de zaak.
De wrakingskamer volgt verzoeker niet in zijn stelling dat hij door afwijzing van het aanhoudingverzoek ter zitting op 12 mei 2021 in zijn processuele rechten is geschaad. Het standpunt van verzoeker dat door de beslissingen van de notariskamer onduidelijk is wat zijn rechtspositie is in de tuchtprocedure en dat hij op deze wijze niet kan reageren op de definitieve beslissing omtrent de aanhouding en het verzoek getuigen te horen treft geen doel. Het lag op de weg van verzoeker om rekening te houden met de omstandigheid dat niet reeds ter zitting een beslissing zou worden genomen op zijn verzoeken tot aanhouding en het horen van getuigen, mede gelet op de stukken die voorafgaande aan die zitting zijn gewisseld.
Bovendien heeft als uitgangspunt te gelden dat het niet aan de wrakingskamer is een door de notariskamer gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. Hiervan is in het licht van het voorgaande geen sprake. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat de raadsheren jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij hem dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking zal dan ook worden afgewezen.
4.3
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.M.M. Bordenga, mr. E.A.G. van der Ouderaa en mr. M.L.M. van der Voet in tegenwoordigheid van mr. A. Paats, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juli 2021.
mr. E.A.G. van der Ouderaa is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.