ECLI:NL:GHAMS:2021:2220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
23-003198-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 juni 2019 was gewezen. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 11 juni 2016, waarbij hij onder invloed van alcohol zonder rijbewijs een auto bestuurde. Tijdens een achtervolging door de politie negeerde hij een stopteken en reed hij met hoge snelheid, wat resulteerde in een ernstig ongeval waarbij zijn bijrijder en passagier zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie jaar. In hoger beroep heeft het hof de straffen heroverwogen, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in acht nam. Het hof oordeelde dat de verdachte in ernstige mate schuld had aan het ongeval en dat de opgelegde straf niet kon worden gematigd, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in eerste aanleg was overschreden en heeft de gevangenisstraf met één maand verminderd. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003198-19
datum uitspraak: 2 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-146864-18 tegen
[verdachte],
geboren te [verdachte] ,
adres: [verdachte] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de inhoud van de bewijsmiddelen zal aanvullen en artikel 55 lid 1 in plaats van artikel 57/62 Wetboek van Strafrecht van toepassing acht. De in hoger beroep gevoerde verweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.

Aanvulling bewijsmiddelen

Het hof vult de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen aan zoals hieronder weergegeven.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2016129685-19 van
13 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (pagina 27-30), inhoudende als de verklaring van [persoon]
Ik ben inmiddels al bijna twee jaar verder en moet opnieuw geopereerd worden. Ik ondervind nog dagelijks klachten van het ongeluk. Ik zal nog langdurig fysiotherapie moeten volgen.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1100-2016129685-15 van 11 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] (pagina 60-61), inhoudende als de verklaring van de verdachte:
Ik ben ongeveer om 01.00 uur gaan stappen met mijn vriendin [vriendin] en [vriend] ). We zijn in de P3 geweest. Er is gedronken en gedronken. Rond 03.00-04.00 uur zijn wij uit de P3 weggegaan.
Het klopt dat ik geen rijbewijs heb.
Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse van 25 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 6] (pagina 34-50), inhoudende als hun mededelingen:
2.5.2. Aangetroffen sporen en (eindpositie) voertuigen
Wij troffen het voertuig aan in de eindpositie. Wij zagen dat het dak, de achterklep en het bijrijdersportier door de brandweer verwijderd waren ten behoeve van hulpverlening aan de inzittenden.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, en voor het onder 2 bewezenverklaarde tot voorwaardelijke hechtenis voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden en twee weken met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en voor het onder 2 tenlastegelegde tot voorwaardelijke hechtenis voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, verzocht een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is, zich niets gelegen latend aan de in het verkeer geldende veiligheidsregels, op
11 juni 2016 onder invloed en zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs als bestuurder in een voertuig gestapt. Hij heeft tijdens de daarop volgende achtervolging door de politie een stopteken genegeerd en op enig moment zodanig hard gereden dat de politie het onverantwoord vond hem met dezelfde snelheid te blijven volgen. De verdachte is met hoge snelheid door een bocht gereden en vervolgens tegen een boom tot stilstand gekomen. De bijrijder en de passagier hebben als gevolg van dit ernstige eenzijdige verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij zijn met behulp van de brandweer – die het dak, de achterklep en het rechter(voor)portier van het voertuig heeft verwijderd – uit het voertuig gehaald en overgebracht naar het ziekenhuis.
Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen voor zichzelf en zijn passagiers maar ook voor andere weggebruikers een onverantwoord risico genomen, welke risico zich voor de inzittenden van zijn voertuig daadwerkelijk heeft gerealiseerd.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verdachte in ernstige mate schuld heeft gehad aan het ongeval.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van ernstige schuld, zwaar lichamelijk letsel (bij een enkel slachtoffer) en een bestuurder die onder invloed van alcohol verkeert, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opgelegd.
Het hof acht, in aanmerking genomen dat het gaat om
tweeinzittenden die zwaar letsel hebben opgelopen, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend. Daarbij overweegt het hof dat, gelet op de mate van schuld, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf en dat de verdachte, ook ter terechtzitting in hoger beroep, amper verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. De door de raadsvrouw aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juli 2021 eerder, zij het in een verder verleden, ter zake van verkeersdelicten onherroepelijk is veroordeeld, geven geen aanleiding tot een ander oordeel of een andere strafmodaliteit te komen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de verdachte ook zelf letsel heeft opgelopen als gevolg van het door hem veroorzaakte ongeval.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in eerste aanleg is overschreden. Immers, de verdachte is op 11 juni 2016 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank op 20 juni 2019 – dus ruim drie jaar na aanvang van de op de redelijkheid te beoordelen termijn – vonnis heeft gewezen. Hoewel de redelijke termijn in hoger beroep niet is overschreden, is de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg evenmin gecompenseerd. Het hof zal daarom voornoemde gevangenisstraf met één maand verminderen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 175 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M. van Woensel en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 augustus 2021.
Mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[opsporingsambtenaar 5]