ECLI:NL:GHAMS:2021:2200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
23-002886-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leerplicht en afwezigheid van alle schuld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. De verdachte, die het gezag uitoefende over haar jongere kind, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof de periode van 5 september 2019 tot en met 15 januari 2020, waarin de verdachte niet zorgde dat haar kind, dat leerplichtig was geworden, de school geregeld bezocht. De verdachte voerde verweren aan, waaronder afwezigheid van alle schuld en overmacht door noodtoestand, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan haar zorgplicht en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van €750, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte het belang van de Leerplichtwet en de verplichtingen die ouders hebben om ervoor te zorgen dat hun kinderen onderwijs ontvangen. Het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd, en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002886-20
datum uitspraak: 29 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 17 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-259798-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 05 september 2019 tot en met 15 januari 2020 te Haarlem, althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer], geboren op 08 juli 2014, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [slachtoffer], geboren op 08 juli 2014, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten basisschool [basisschool], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Gevoerde verweren
Het hof bespreekt de gevoerde verweren voor de overzichtelijkheid gezamenlijk, hoewel zij niet alle zien op de bewijsbaarheid van het tenlastegelegde.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu vanwege afwezigheid van alle schuld geen sprake is van een strafbare dader. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het kind van de verdachte, [slachtoffer], nog niet leerplichtig was op het moment dat de verdachte een verzoek deed om hem uit te schrijven. [slachtoffer] stond derhalve in de ten laste gelegde periode ten onrechte nog ingeschreven.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit, nu sprake is geweest van overmacht door noodtoestand. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich geconfronteerd heeft gezien met een conflict van plichten, te weten enerzijds de zorgplicht tot geregeld schoolbezoek door [slachtoffer], en anderzijds de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en geestelijke gezondheid van haar zoon.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op vrijstelling op grond van artikel 11 aanhef en onder d van de Leerplichtwet 1969 toekwam en zij derhalve dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte genoegzaam heeft aangetoond dat sprake was van omstandigheden die een vrijstelling als bedoeld in artikel 11 aanhef en onder d Leerplichtwet 1969 rechtvaardigden.
Het hof acht het tenlastegelegde bewezen, verwerpt alle voornoemde verweren en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier stelt het hof het volgende vast. [slachtoffer] is geboren op 8 juli 2014 en aldus op 8 juli 2019 vijf jaren oud geworden. Ingevolge de Leerplichtwet 1969 wordt een kind leerplichtig op de eerste schooldag van de maand volgende op die waarin de jongere vijf jaren oud wordt. [slachtoffer] was dus leerplichtig vanaf de eerste schooldag van het schooljaar 2019-2020. De verdachte heeft evenwel op 9 mei 2019 een uitschrijfverzoek gericht aan de school waar [slachtoffer] op dat moment was ingeschreven. Aan dit verzoek is niet voldaan, ondanks dat op het moment van het uitschrijfverzoek op de verdachte geen verplichting rustte [slachtoffer] ingeschreven te hebben op een school. [slachtoffer] is in zoverre ten onrechte ingeschreven gebleven, waarbij het hof aantekent dat [slachtoffer] als gezegd vanaf het nieuwe schooljaar leerplichtig was en dus weer op een school moest worden ingeschreven.
De verdachte heeft ondanks deze inschrijving van [slachtoffer] nagelaten ervoor zorg te dragen dat hij met ingang van het nieuwe schooljaar de school geregeld bezocht. Het hof acht het tenlastegelegde derhalve bewezen.
Het hof overweegt allereerst dat mede gelet op de bevindingen van de schoolarts over [slachtoffer] op 5 september 2019 niet valt in te zien dat de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode een beroep toekwam op artikel 11 van de Leerplichtwet 1969, waarbij het hof ook acht heeft geslagen op het door de verdachte overgelegde rapport van orthopedagoge [orthopedagoge], alsmede overige medische gegevens van [slachtoffer]. Een grond voor vrijspraak ziet het hof in zoverre niet.
Voorts overweegt het hof dat noch uit voornoemde stukken, noch anderszins uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de ontwikkeling van [slachtoffer] dusdanig gediend was met het schoolverzuim, dat dat verzuim gerechtvaardigd was. Ook een beroep op overmacht komt de verdachte dus niet toe.
Ten aanzien van het beroep op afwezigheid van alle schuld benadrukt het hof dat artikel 26, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 in samenhang met artikel 2, eerste lid, vereist dat een kind vanaf het moment dat het leerplichtig is, is ingeschreven op een school en dat wordt gezorgd voor geregelde schoolgang. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer] enkele weken voordat de verplichting tot inschrijving op een school inging ten onrechte niet is uitgeschreven, maakt niet dat de verdachte geen verwijt meer kan worden gemaakt ten aanzien van het bewezenverklaarde, zodat ook een beroep op afwezigheid van alle schuld de verdachte niet toekomt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 5 september 2019 tot en met 15 januari 2020 te Haarlem, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer], geboren op 8 juli 2014, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten basisschool [basisschool], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,00, bij niet voldoen te vervangen door vijftien dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,00, bij niet voldoen te vervangen door vijf dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van een aantal maanden niet voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat haar zoon [slachtoffer] de school waar hij was ingeschreven geregeld bezocht. De Leerplichtwet 1969 verplicht ouders ervoor te zorgen dat een kind op een school staat ingeschreven en dat het kind de school na inschrijving geregeld bezoekt. Op deze manier wordt in het belang van het kind geprobeerd schoolverzuim en vroegtijdig schoolverlaten zonder startkwalificatie te voorkomen. Bovendien beoogt de Leerplichtwet 1969 het recht op onderwijs te garanderen, mede gelet op het belang dat een kind zich binnen een (scholen)gemeenschap, waaraan ook andere kinderen deelnemen, kan ontwikkelen en vormen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 juli 2021.
=========================================================================
[…]