ECLI:NL:GHAMS:2021:2192

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
23-001813-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak poging zware mishandeling met auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 20 augustus 2020. De verdachte was vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 augustus 2019 te Schiphol met een auto opzettelijk op een slachtoffer is ingereden, met de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor twaalf maanden. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 427,36, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001813-20
datum uitspraak: 26 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem van 20 augustus 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 15-259949-19 en 15-870250-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 3 augustus 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (personen)auto (al snelheidverhogend) is afgereden/ingereden op die [slachtoffer], althans tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 3 augustus 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederlander, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een (personen)auto (al snelheidverhogend) af te rijden/in te rijden op die [slachtoffer], althans tegen die [slachtoffer] aan te rijden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 3 augustus 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een auto (al snelheidverhogend) is afgereden/ingereden op die [slachtoffer], althans tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke straf. Het opleggen van reclasseringstoezicht bij een voorwaardelijke straf acht de raadsman van belang.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is, nadat hem op de luchthaven Schiphol door het slachtoffer, een buitengewoon opsporingsambtenaar te kennen was gegeven dat hij de door hem bestuurde taxi tot stilstand moest brengen, meermaals op het slachtoffer ingereden, waarbij hij het slachtoffer meermaals heeft geraakt. Uit de verwijsbrief van de huisarts van het slachtoffer van 6 augustus 2019 blijkt dat het slachtoffer dientengevolge een gekneusde rib, een gekneusde elleboog en een blauwe plek en wondjes op de ellenboog heeft opgelopen. Dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt, is slechts te danken aan het feit dat het slachtoffer dusdanig adequaat heeft gereageerd dat hij niet onder de optrekkende taxi is terechtgekomen en niet aan het handelen van de verdachte. Door te handelen als bewezen verklaard, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer welbewust geschonden.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 juni 2021 eerder meermaals onherroepelijk wegens geweldsdelicten is veroordeeld.
Verder weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee dat het bewezen verklaarde plaatsvond in een lopende proeftijd.
Het hof constateert tot slot dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.
In hetgeen de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht ziet het hof, gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding te volstaan met een voorwaardelijke straf.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 638,23. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 427,36 ( waarvan € 27,36 voor materiele schade en € 400,00 voor immateriële schade) en overigens niet ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd waarbij hij de vordering heeft verlaagd tot het bedrag zoals toegewezen door de politierechter in eerste aanleg.
De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering voor zover thans nog aan de orde in het geheel toe te wijzen met toekenning van wettelijke rente en een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zoals thans nog aan de orde in zijn geheel zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem van 3 december 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging in zijn geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 427,36 (vierhonderdzevenentwintig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 27,36 (zevenentwintig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 427,36 (vierhonderdzevenentwintig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 27,36 (zevenentwintig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 augustus 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem van 3 december 2018, parketnummer 15-870250-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. V.M.A. Sinnige en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juli 2021.
Mr. Dubelaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.