ECLI:NL:GHAMS:2021:2171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
23-003039-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het rijden onder invloed van cannabis op 13 april 2018 te Amsterdam. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 juli 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het rijden onder invloed bewezen acht. De verdediging stelde dat de bloedafname meer dan 90 minuten na de staandehouding had plaatsgevonden, wat volgens hen een schending van de wettelijke waarborgen inhield. Het hof oordeelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was door bijzondere omstandigheden, zoals de beschikbaarheid van de arts voor bloedafname. Het hof concludeerde dat er sprake was van 'een onderzoek' in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 en dat de resultaten van het bloedonderzoek gebruikt konden worden voor bewijs. Het hof achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar voor het rijden onder invloed van cannabis. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 325,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes dagen hechtenis. Tevens constateerde het hof dat de redelijke termijn in hoger beroep was geschonden, maar dit had geen invloed op de hoogte van de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003039-18
datum uitspraak: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-078717-18 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2018 te Amsterdam een voertuig, te weten een snorfiets heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,6 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het tenlastegelegde rijden onder invloed van drugs bewezen wordt geacht.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de 90-minutentermijn voor bloedafname – zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) – weliswaar is overschreden, maar dat dit geen schending van een strikte waarborg betreft waardoor geen sprake meer zou zijn van ‘een onderzoek’ in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Aangezien er bijzondere omstandigheden waren waardoor genoemde termijn is overschreden, is geen sprake van een vormverzuim..
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de 90-minutentermijn voor bloedafname - zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, van het Besluit - is overschreden en dat het bloedonderzoek is omgeven met strikte waarborgen, evenals de gestelde termijn, zodat de uitkomst van het onderzoek niet mag worden gebruikt voor het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 12, derde lid, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 aangewezen stoffen of een of meer van de stoffen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (...) geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 of 8 of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken.’
De nota van toelichting bij het Besluit, zoals weergegeven in Staatsblad 2016, 529, vermeldt het volgende ten aanzien van ‘bijzondere omstandigheden’: “Een voorbeeld van een dergelijke omstandigheid is de situatie dat de verdachte ernstige verwondingen heeft opgelopen bij een verkeersongeval en een arts oordeelt dat bij hem tijdelijk geen bloed kan worden afgenomen omdat hij zo snel mogelijk moet worden behandeld. Een bijzondere omstandigheid kan ook zijn dat een arts of verpleegkundige buiten zijn toedoen, bijvoorbeeld omdat hij opgeroepen wordt voor het verrichten van een levensreddende handeling, niet op tijd beschikbaar is. Het enkele feit dat een arts of verpleegkundige tegen de met hem door de politie gemaakte afspraken niet aanwezig is om bloed af te nemen, maakt van die omstandigheid echter geen bijzondere omstandigheid.”
Het hof stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Om 03:52 uur is de medewerking van de verdachte aan de voorlopige speekseltest gevorderd en om 06:16 uur is bloed van de verdachte afgenomen. De 90-minutentermijn is daarmee met 54 minuten overschreden. Het proces-verbaal rijden onder invloed vermeldt hieromtrent het volgende:
“Wegens bijzondere omstandigheden heeft de bloedafname meer dan 90 minuten na staandehouding plaatsgevonden. Deze omstandigheden waren: De GGD, was de enige dienstdoende arts in Amsterdam. De arts was op het moment van bellen in het AMC ziekenhuis voor een schouw. Daarna moest de arts naar bureau Lineausstraat voor een onderzoek. Daarna kon de arts ter plaatse komen. De aderen van de verdachte waren dusdanig lastig te zien dat het daadwerkelijke bloedafname ook enige tijd heeft geduurd.”
Naar het oordeel van het hof was de termijnoverschrijding aldus het gevolg van omstandigheden buiten toedoen van de arts of de verbalisanten. Deze bijzondere omstandigheden maken de termijnoverschrijding verschoonbaar, zodat geen sprake is van een vormverzuim.
Het hof is op basis van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De uitkomsten van het bloedonderzoek kunnen worden gebruikt voor het bewijs, zodat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2018 te Amsterdam een voertuig, te weten een snorfiets, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,6 microgram THC per liter bloed bedroeg.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 325,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op een snorfiets gereden onder invloed van cannabis. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Dit brengt een risico voor de verkeersveiligheid met zich. De verdachte heeft zich onverantwoordelijk gedragen door onder invloed van drugs deel te nemen aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft bij het bepalen van de hoogte van haar vordering gelet op de thans geldende Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en rijden tijdens een rijverbod, waarin als richtlijn staat genoemd een geldboete van € 325,00. Het hof acht dit een passende straf, waarbij het hof mede - overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - de straffen die de verdachte na het bewezenverklaarde reeds in andere zaken zijn opgelegd in aanmerking heeft genomen.
Het hof acht, alles afwegende en overeenkomstig de advocaat-generaal, een geldboete van € 325,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes dagen hechtenis, passend en geboden.
Het hof constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in hoger beroep is geschonden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de opgelegde straf. Strafvermindering wordt niet toegepast bij een geldboete onder de € 1.000,00 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Gelet hierop volstaat het hof met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2021.
mrs. Dalebout en Van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]