ECLI:NL:GHAMS:2021:2137

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
23-000090-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met medeplegen

Dit arrest betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 januari 2021. Het hof heeft de zaak behandeld op 2 april 2021 en heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van ongeveer 953 gram cocaïne op 2 juli 2018 te Schiphol. De verdachte heeft een organiserende rol gespeeld en was in nauwe en bewuste samenwerking met anderen betrokken bij het delict. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de gebruikelijke strafmaat voor dergelijke delicten, ondanks de verzoeken van de raadsvrouw om rekening te houden met de detentieomstandigheden in Frankrijk en de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft geoordeeld dat de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie een langdurige vrijheidsbeneming rechtvaardigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000090-21
datum uitspraak: 16 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-152482-20 tegen:
[verdachte],
geboren te distrikt [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1970,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft het bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde feit afgesplitst en ten aanzien van dat feit bij arrest van 2 april 2021 onder parketnummer 23-000877-21 uitspraak gedaan.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na afsplitsing van feit 2 – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, op of omstreeks 2 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 953 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair
hij, in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 2 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Almere, althans in Nederland en/of in Suriname tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen ongeveer 953 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- [medeverdachte 1] voorzien van die cocaïne en/of (geld voor) een vliegticket en/of (geld voor) een visum en/of
- contactgegevens van zijn, verdachtes, mededader(s) en/of die [medeverdachte 1] onder elkaar uitgewisseld en/of
- ( telefonisch) contact met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of instructies gegeven over het vervoer van de cocaïne en/of
- ( telefonisch) contact met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of afspraken gemaakt over de ontvangst van de cocaïne en/of het afhalen op de luchthaven Schiphol en/of
- zich naar Schiphol begeven teneinde die [medeverdachte 1] af te halen en/of de cocaïne in ontvangst te nemen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof heeft beraadslaagd op grondslag van een in hoger beroep gesplitste tenlastelegging.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair

Door de raadsvrouw is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, zodat hij moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 2 juli 2018 is medeverdachte [medeverdachte 1] op Schiphol aangehouden nadat zij vanuit Suriname in Nederland was aangekomen. Bij [medeverdachte 1] zijn duwers- en slikkersbollen aangetroffen met in totaal 953 gram cocaïne. Een man met de naam '[naam]’ heeft haar gevraagd cocaïne naar Nederland te smokkelen. De aangetroffen cocaïne heeft zij van deze [naam] gekregen en [naam] heeft haar geld gegeven voor het ticket. De verdachte is degene die door [medeverdachte 1] [naam] is genoemd. Hij heeft verklaard dat zijn bijnaam [naam] is en heeft een foto van [medeverdachte 1] naar medeverdachte [medeverdachte 2] gestuurd, zodat [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] zou herkennen bij het ophalen van Schiphol. Op de dag van vertrek van [medeverdachte 1] vanuit Suriname heeft de verdachte meermalen telefonisch contact met haar gehad. Tevens heeft de verdachte met medeverdachte [medeverdachte 3], die evenals [medeverdachte 2] op Schiphol aanwezig was toen [medeverdachte 1] daar arriveerde, telefonisch contact gehad over de hoeveelheid en het gewicht van de gesmokkelde bolletjes cocaïne. Voorts heeft hij ook na de aankomst van [medeverdachte 1] op Schiphol met die [medeverdachte 3] telefonisch contact gehad, onder meer over het opnemen van contact met [medeverdachte 1] door verdachte zelf. Op de dag van aankomst op Schiphol heeft [medeverdachte 1] inderdaad meerdere gemiste oproepen van de verdachte ontvangen.
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte zodanig was betrokken bij de invoer van de cocaïne dat hij daarbij in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld en dus als medepleger is aan te merken. Hij had een organiserende rol en heeft daarmee een substantiële bijdrage geleverd aan het gezamenlijke plan om 953 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 953 gram cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het (thans slechts nog onder 1) primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht een gevangenisstraf op te leggen die geheel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hiertoe voert de raadsvrouw aan dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is, gelet op de veroordeling van de verdachte voor een soortgelijk feit in Frankrijk. Voorts heeft zij betoogd dat bij de strafmaat rekening dient te worden gehouden met de detentieomstandigheden in Frankrijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van invoeren van 953 gram cocaïne. De verdachte had daarbij een organiserende rol en fungeerde als schakel tussen de koerier en degenen die haar op Schiphol kwamen afhalen.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van ook zeer ernstige, zware, criminaliteit, waaronder levensdelicten en de door gebruikers van cocaïne gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij de keuze voor de aan de verdachte op te leggen straf en het bepalen van de hoogte en aard daarvan heeft het hof als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemen voor het invoeren van een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram cocaïne bij daders die enige rol in de organisatie spelen als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 maanden.
Bovendien neemt het hof in aanmerking dat de verdachte blijkens zijn uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 januari 2021 eerder, in 2008, voor een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld. De veroordeling, hoewel van langere tijd geleden, heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige delict te plegen. Het hof ziet daarom geen reden om ten voordele van de verdachte af te wijken van hiervoor genoemde LOVS oriëntatiepunten.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat artikel 63 Sr van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van de door haar genoemde veroordeling in Frankrijk. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding in de strafmaat rekening te houden met de detentieomstandigheden waarin de verdachte in Frankrijk is verbleven. De verdachte heeft daar zijn straf ondergaan vanwege het plegen van een strafbaar feit in Frankrijk. Door zich schuldig te maken aan een strafbaar feit aldaar, heeft de verdachte het risico aanvaard dat hij in Frankrijk gedetineerd zou raken, met de bijbehorende omstandigheden. Dit dient naar het oordeel van het hof niet te leiden tot een lagere strafoplegging.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande, in het bijzonder de aard en de ernst van het feit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M.R. Cox,
in tegenwoordigheid van mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2021.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest te mede ondertekenen.