ECLI:NL:GHAMS:2021:2131

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
K20/230237
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag inzake Nashvilleverklaring en discriminatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K20/230237. Het beklag was ingediend door een klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.C.H. Pronk, tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de betrokkenen bij de Nashvilleverklaring. De Nashvilleverklaring, die in Nederland is gepubliceerd, bevat uitingen die volgens de klaagster aanzetten tot discriminatie van transgender- en intersekse personen, in strijd met artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft de inhoud van de Nashvilleverklaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen uitingen bevat die aanzetten tot discriminatie. De beoordeling is gebaseerd op de vraag of de verklaring of delen daarvan aanzetten tot discriminatie, waarbij het hof de context en de specifieke bewoordingen van de uitlatingen in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de Nashvilleverklaring vooral een geloofsovertuiging uitdrukt en niet aanzet tot concrete gedragingen die discriminatie zouden kunnen uitlokken.

De advocaat-generaal had eerder in een verslag van 22 februari 2021 geadviseerd om het beklag af te wijzen. Na de behandeling in raadkamer, waarin klaagster haar standpunt heeft toegelicht, heeft het hof de conclusie van de advocaat-generaal overgenomen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen goede redenen zijn om strafvervolging in te stellen en heeft het beklag afgewezen. Deze beschikking is definitief, er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K20/230237 van
[klaagster],
klaagster,
woonplaats kiezende op het kantooradres van haar gemachtigde mr. J.C.H. Pronk, advocaat te Apeldoorn.

1.Het beklag

Het hof heeft op 10 juni 2020 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
personen en/of organisaties die zijn betrokken bij de Nederlandse vertaling en publicatie van de Nashvilleverklaring, dan wel deze verklaring hebben ondertekend(hierna: beklaagden) ter zake van het aanzetten tot discriminatie (artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht) en het openbaar maken van discriminatoire uitspraken (artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht).

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 22 februari 2021 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket
Amsterdam van 13 juli 2020.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 9 juni 2021 het beklag toe te lichten. Namens klaagster is [naam], bijgestaan door mr. J.C.H. Pronk, in raadkamer verschenen. Zij hebben het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Begin januari 2019 publiceerde het [krant] een artikel genaamd
[artikel].Dit is een Nederlandse vertaling van de zogenoemde Nashville Statement, opgesteld in 2017 in Nashville in de Verenigde Staten, hierna te noemen: de Nashvilleverklaring
.De Nashvilleverklaring is ondertekend door een groot aantal personen. Naar aanleiding van de publicatie in Nederland heeft de politie meerdere aangiften ontvangen tegen de inhoud van de Nashvilleverklaring, de personen die betrokken waren bij het vertalen en publiceren daarvan, alsmede tegen degenen die de verklaring (publiekelijk) hebben ondersteund.
Naar aanleiding van de aangiften heeft het Openbaar Ministerie de uitlatingen die worden gedaan in de Nashvilleverklaring beoordeeld op strafbaarheid en gemotiveerd uiteengezet waarom deze niet tot strafrechtelijke vervolging zouden moeten leiden.
Deze (sepot)mededeling is op 11 maart 2020 naar alle aangevers verzonden en op
12 maart 2020 gepubliceerd op de website van het Openbaar Ministerie.
Voor de weergave van de overige feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van de sepotmededeling, het ambtsbericht en het verslag van de advocaat-generaal.
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen
– al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Het publiceren van een verklaring als de Nashvilleverklaring kan strafbaar zijn op grond van artikel 137e Sr, indien deze uitlatingen bevat die strafbaar zijn op grond van artikel 137d Sr.
Het hof dient daarom te beoordelen of de inhoud van de Nashvilleverklaring in haar geheel of passages daaruit aanzetten tot discriminatie van transgender- en/of intersekse personen.
Voor de beoordeling van de vraag of Nashvilleverklaring of passages daaruit aanzetten tot discriminatie van mensen wegens geaardheid, in de zin van artikel 137d Sr, dienen die uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken. [1]
De vraag of sprake is van het aanzetten tot groepsdiscriminatie dient aan de hand van de volgende toetsingscriteria te worden vastgesteld:
1) is de uitlating naar haar bewoordingen discriminerend voor een groep, en zo ja;
2) neemt de context het discriminerende karakter weg, en zo ja;
3) is de uitlating onnodig buitensporig en/of grievend?
Vaststaat dat in de Nederlandse versie van de Nashvilleverklaring naast een voorwoord en naschrift, veertien artikelen bevat en tevens een verwijzingen naar Schriftgedeelten in de Bijbel. Uit de passages in de Nashvilleverklaring – klagers nemen met name aanstoot aan de inhoud van de artikelen 10 en 11 – kan worden opgemaakt dat personen die seksuele aantrekkingskracht ervaren tot die van hetzelfde geslacht een onrein leven leiden, dat het zondig zou zijn om homoseksuele onreinheid of transgenderisme goed te keuren en dat het dwaas, hopeloos en kortzichtig zou zijn om onszelf anders te maken dan de mannelijke of vrouwelijke personen zoals ons door God geschonken zou zijn en dat dit vroeg of laat het menselijk leven zou ruïneren en God zou onteren.
Tevens wordt ontkend dat goedkeuring van homoseksuele onreinheid of transgenderisme een moreel neutrale zaak is, waarover getrouwe christenen onderling van mening mogen verschillen. Daarnaast wordt de plicht bevestigd om de waarheid te spreken, wanneer Bijbelgetrouwe Christenen tot of over elkaar spreken als mannelijk en vrouwelijk.
Het hof zal de toetsingscriteria voor artikel 137d Sr aflopen teneinde de vraag te beantwoorden of de verklaring in haar geheel, dan wel de gewraakte passages, één of meer specifieke artikelen of zinssneden uit de Nashvilleverklaring binnen het bereik vallen van de strafbaarstelling van het aanzetten tot groepsdiscriminatie.
Stap 1: is sprake van het aanzetten tot discriminatie?
Bij aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quater Sr. Deze bepaling stelt kort gezegd dat elke vorm van onderscheid, uitsluiting of beperking die ten gevolg heeft dat de gelijkheid van de rechten van de mens teniet wordt gedaan, onder discriminatie valt. Strafbare discriminatie is een wettelijke uitzondering op het grondwettelijke en verdragsrechtelijke recht op vrijheid van meningsuiting. De grens daartussen is niet erg helder en er is dan ook vaak discussie over het strafwaardig karakter van bepaalde uitlatingen, omdat het kwetsende karakter ervan niet impliceert dat in strijd met de strafwet is gehandeld.
Onder “aanzetten” moet worden begrepen: anderen trachten te bewegen in een ongeoorloofde richting, hen aan te sporen tot iets wederrechtelijks, in dit geval tot discriminatie. De strekking van de uiting is daarbij doorslaggevend.
Het hof dient te beoordelen of de uitlating een aansporing bevat tot uitsluiting van transgender- en/of intersekse personen.
Naar oordeel van het hof heeft de Nashvilleverklaring tot doel een geloofsovertuiging uit te dragen. Een overtuiging die Bijbelgetrouwe Christenen – in de visie van de opstellers – zouden moeten hebben. In geval van artikel 10 wordt uitgedragen dat Bijbelgetrouwe Christenen homoseksuele onreinheid en transgenderisme afkeuren en dat zij daarover onderling niet van mening mogen verschillen. In artikel 11 wordt bevestigd dat Bijbelgetrouwe Christenen verplicht zijn om de waarheid te spreken, wanneer zij tot of over elkaar spreken als mannelijk en vrouwelijk.
Het aanzetten tot discriminatie kan echter slechts door een handelen worden verwezenlijkt. Echter noch in deze specifieke artikelen, noch in de rest van de Nashvilleverklaring wordt – naast het uitdragen van een geloofsovertuiging – tevens aangezet tot het verrichten van een concrete gedraging. Bij gebreke van een dergelijke concrete gedraging is geen sprake van het aanzetten tot discriminatie als bedoeld in artikel 137d Sr.
Nu het hof van oordeel is dat geen sprake is van het aanzetten tot discriminatie, komt zij niet toe aan de beoordeling van de toetsingscriteria onder punt 2 en 3.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
15 juli 2021 door mrs. A.W.T. Klappe, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en D. Radder, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9135