ECLI:NL:GHAMS:2021:2121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
23-000687-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping noodweerverweer bij mishandeling van politieambtenaar met voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was aangeklaagd voor de mishandeling van een politieambtenaar, die optrad tijdens een ruzie tussen de verdachte en haar vriend. De tenlastelegging omvatte het slaan en schoppen van de politieambtenaar, die haar probeerde te bedwingen. De verdachte voerde aan dat zij handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin zij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. De mishandeling werd bewezen verklaard, maar het hof sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke taakstraf geëist, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor middelenproblematiek. De verdachte heeft een problematisch verleden en het hof achtte het van belang dat zij zich onder behandeling zou stellen.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, de politieambtenaar, een vordering tot schadevergoeding ingediend voor immateriële schade, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 300,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de omstandigheden van de verdachte en het ingezette traject.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000687-20
datum uitspraak: 29 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-254586-19 en 13-053175-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Amsterdam, een (politie)ambtenaar, te weten [benadeelde], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediending heeft mishandeld door die [benadeelde] (met kracht) met haar, verdachtes, elleboog en/of arm en/of vuist in/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar hoofd te slaan en/of te duwen, en/of die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, op/tegen haar be(e)n(en), althans op/tegen haar lichaam, te trappen/schoppen, en/of over/op haar (linker)arm te krabben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 29 augustus 2019 te Amsterdam, een politieambtenaar, te weten [benadeelde], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediending heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht met haar, verdachtes, elleboog tegen haar gezicht te slaan en die [benadeelde] tegen haar benen te schoppen, en op haar arm te krabben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Ter terechtzitting heeft de verdachte aangevoerd te hebben gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte stelt dat zij zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de verdachte aangevoerd dat zij aangeefster heeft weggeduwd, omdat zij door haar hard in haar arm werd geknepen. Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdachte aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Daaruit volgt dat aangeefster - die agente is - de verdachte weliswaar bij haar arm pakte, maar dat zij dit deed om de verdachte onder bedwang te krijgen, omdat de verdachte haar vriend opnieuw wilde aanvallen. Niet is gebleken dat aangeefster dit buiten proportioneel hard heeft gedaan. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De verdachte en haar raadsman hebben aangegeven zich te kunnen vinden in het reclasseringsadvies en hebben oplegging van een voorwaardelijke straf bepleit. Daarbij heeft verdachte verklaard dat zij kan instemmen met het opleggen van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieambtenaar, die op een ruzie tussen de verdachte en haar vriend was afgekomen en die zich genoodzaakt voelde in te grijpen. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juni 2021 is zij al eerder onherroepelijk veroordeeld wegens een mishandeling, hetgeen in haar nadeel weegt.
In beginsel is voor een dergelijk feit een onvoorwaardelijke straf op zijn plaats. Het hof ziet evenwel aanleiding daarvan in het voordeel van de verdachte af te wijken. Daartoe is het volgende redengevend.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2021 heeft de advocaat-generaal verzocht om de zaak aan te houden teneinde een reclasseringsrapport over de verdachte op te laten maken. De verdediging heeft zich bij dat verzoek aangesloten met het argument dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in eerste aanleg onderbelicht zijn gebleven. Reclasseringswerker [naam] heeft vervolgens een adviesrapport opgesteld, gedateerd 19 april 2021. Uit dit rapport komt naar voren dat het de verdachte – die een traumatisch en problematisch verleden heeft - ontbreekt aan stabiliteit in haar leven. Ze heeft geen inkomen en dagbesteding en er zijn zorgen over haar psychische en lichamelijke welzijn, gedrag, middelengebruik en sociale contacten. Verdachte verblijft momenteel in Opvangcentrum [opvang] en zij is aangemeld bij Jellinek Verslavingszorg. De reclassering adviseert om aan de verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, begeleid wonen en andere voorwaarden het gedrag betreffende - te weten: meewerken aan schuldhulpverlening en het hebben van een dagbesteding - op te leggen in het kader van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf.
Het hof acht het met de advocaat-generaal, de verdediging en de reclassering van belang dat de verdachte zich onder behandeling zal stellen en zal worden begeleid op de verschillende leefgebieden. Het hof acht derhalve, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, gepaard met de geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
De verdachte dient zich te realiseren dat haar hiermee een kans wordt geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor immateriële schade,. Deze bedraagt € 600,00,te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal moet worden toegewezen. De raadsman heeft het hof verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Gelet op soortgelijke zaken ziet het hof aanleiding om het bedrag ter zake van immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ziet het hof geen aanleiding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot afwijzing van de tenuitvoerlegging.
Het hof acht geen termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, mede gelet op het nu ingezette traject.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op afspraak te melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor middelenproblematiek en eventuele agressieregulatie- of andere psychische problemen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten bij de [opvang] of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding in de vorm van werk of opleiding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 augustus 2019.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 2 januari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2018, parketnummer 13-053175-17, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. C.J. van der Wilt en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 juni 2021.