In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van afpersing in vereniging, gepleegd op 18 februari 2018 te Wognum. De tenlastelegging omvatte het onaangekondigd betreden van de woning van de aangever, het eisen van geld onder bedreiging met geweld, en het gebruik van een taser en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en een getuige als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties in de verklaringen van de getuige. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk hebben opgetreden en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk door de advocaat-generaal was gevorderd.