ECLI:NL:GHAMS:2021:2041

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
23-004209-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van kraken met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2017. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van kraken in de periode van 17 november 2016 tot en met 23 december 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging betrof het wederrechtelijk vertoeven in een pand waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte is vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof achtte het bewezen dat hij samen met anderen in het pand heeft verbleven.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, maar het hof heeft deze straf in hoger beroep aangepast. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof de gevangenisstraf bepaald op drie weken, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Daarnaast heeft het hof een vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding heeft gevraagd voor materiële schade als gevolg van het handelen van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van € 13.868,94, die de verdachte hoofdelijk moet vergoeden. De vordering is onderbouwd met bewijsstukken en de toelichting van de benadeelde partij tijdens de zitting. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, wat betekent dat zij voor die delen van de vordering naar de burgerlijke rechter moet stappen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004209-17
datum uitspraak: 24 juni 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706235-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2016 tot en met 23 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/gebouw/pand gelegen aan de [adres 2], waarvan het gebruik door de rechthebbende was beeïndigd wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 17 november 2016 tot en met 23 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een pand gelegen aan de [adres 2], waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk heeft vertoefd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van kraken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
De raadsvrouw heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht – onder meer – rekening te houden met i) het feit dat de verdachte
first offenderis, ii) de overschrijding van de redelijke termijn, iii) het onrechtmatig gebruik van transportboeien bij de verdachte en iv) het feit dat de verdachte voor slechts een beperkte periode in het pand heeft verbleven. Verzocht is om een geldboete aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het kraken van een leegstaand pand in Amsterdam. Kraken is een hinderlijk en overlast veroorzakend feit. Door het handelen van de verdachte en zijn mededaders is inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de rechthebbende en heeft deze forse schade geleden.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan acht het hof enkel oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden en wel voor de duur van vier weken. Daarbij is gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en is in strafmatigende zin het tijdsverloop sinds de pleegdatum meegewogen.
Met betrekking tot het beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overweegt het hof het volgende. De rechtbank heeft op 15 november 2017 vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 29 november 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof doet heden uitspraak, derhalve ruim drie en een half jaar na het instellen van het hoger beroep. De redelijke termijn is dus overschreden met ruim anderhalf jaar. Hierin ziet het hof reden de in beginsel passend geachte voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met één week te verminderen.
Transportboeien
Artikel 22, tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, houdt in dat handboeien slechts mogen worden aangelegd (ten behoeve van het transport van een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd) indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de desbetreffende persoon, de ambtenaar of derden.
In het proces-verbaal van aanhouding is geverbaliseerd dat transportboeien zijn aangelegd omdat verschillende personen in het pand aanwezig waren en onduidelijk was wat de verbalisanten te wachten stond. In eerste aanleg is op zitting door de officier van justitie toegelicht dat bij ontruiming van krakerspanden risico op geweld bestaat. Het aanleggen van transportboeien is in bepaalde gevallen nodig om te voorkomen dat mogelijk geweld escaleert. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat voldoende gerelateerd is op grond waarvan is besloten de verdachte transportboeien aan te leggen. Daarbij heeft de rechtbank terecht opgemerkt dat het gebruik van transportboeien mede afhankelijk is van een risico-inschatting door de politie en mitsdien door de rechter terughoudend dient te worden getoetst. Alleen als evident is dat er in redelijkheid geen enkel risico was geweest op geweld of vlucht, had de politie in redelijkheid niet tot het gebruik van transportboeien kunnen komen. Niet is gebleken dat sprake was van een dergelijke situatie. Het verweer wordt verworpen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade, groot € 106.110,60, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bestaat uit een bedrag van
€ 3.373,48 ‘ondersteuning/declaraties advocaat’,
€ 2.934,01 ‘ontruimingskosten [naam 1]’,
€ 2.766,19 ‘ontruimingskosten [naam 2]’,
€ 86.071,42 ‘huurderving’, en
€ 10.965,50 ‘correctie btw voorbelaste verhuur’.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.307,48, betreffende de posten ‘ondersteuning/declaraties advocaat’ en ‘ontruimingskosten [naam 1]’. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering nader onderbouwd en toegelicht. De vordering is thans beperkt tot een totaalbedrag van € 75.057,25, bestaande uit:
€ 3.373,48 ‘ondersteuning/declaraties advocaat’,
€ 2.934,01 ‘ontruimingskosten [naam 1]’,
€ 1.916,07 ‘ontruimingskosten [naam 2]’, en
€ 66.833,69 ‘huurderving’.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van een groot deel van de ten laste gelegde periode. Mede gelet daarop dienen de posten (voor een groot deel) te worden afgewezen dan wel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Daartoe heeft de raadsvrouw kort en zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van a
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte al in januari 2016 in het pand vertoefde, noch dat hij de gehele ten laste gelegde periode in het pand heeft verbleven. Hooguit kan worden bewezen dat hij vanaf 17 november 2016 aldaar heeft vertoefd. Om die reden dienen in ieder geval de kosten die vóór die datum zijn gemaakt te worden afgewezen dan wel dient de benadeelde partij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van b
Deze kosten kunnen niet aan de verdachte worden toegerekend. Boedelbeheer en een bouwbedrijf waren ook al ter plaatse om te assisteren bij de ontruiming.
Ten aanzien van c
Er lijkt sprake te zijn van dubbele aanwezigheid van vaklui, nu [naam 1] ook al was ingeschakeld. Er lijkt sprake te zijn van overlap met post b.
Ten aanzien van d
Er is geen sprake van huurderving. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het pand tot op de dag van vandaag niet is verbouwd en niet kan worden verhuurd. Het handelen van de verdachte heeft daarop geen invloed gehad.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ter hoogte van € 13.868,94. Het hof baseert de hoogte van het voor vergoeding in aanmerking komende bedrag op de door de benadeelde partij verstrekte stukken en de toelichting die daarop is gegeven ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof overweegt daarbij als volgt.
Ten aanzien van a
Bewezen is dat de verdachte het pand aan de [adres 2] met anderen heeft gekraakt in de periode van 17 november 2016 tot en met 23 december 2016. Kosten voor ondersteuning/declaraties advocaat die in deze periode zijn gemaakt (groot € 1.913,01), staan naar het oordeel van het hof in causaal verband tot het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en komen voor vergoeding in aanmerking. Dat geldt niet voor de kosten die zijn gemaakt buiten de bewezenverklaarde periode. In zoverre moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van b en c
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat deze kosten voldoende zijn onderbouwd, mede gelet op de toelichting daarop ter terechtzitting in hoger beroep. Daaruit volgt onder meer dat de kosten noodzakelijk waren in het kader van de – eveneens noodzakelijke – ontruiming van het pand. Dit betekent dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van d
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat ook een deel van deze vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Vast staat immers dat gedurende de tijd dat de verdachte in de woning aan de [adres 2] vertoefde, de rechthebbende geen aanvang kon maken met de voor de latere verhuur van het pand noodzakelijke aanpassingen. Deze vertraging heeft rechtstreeks tot gevolg dat ook de mogelijkheid tot verhuur van het pand vertraging oploopt, zodat de rechthebbende huurpenningen misloopt. Uitgaande van de bewezenverklaarde periode, te weten 37 dagen, houdt dit in dat de rechthebbende door het strafbare handelen van de verdachte € 7.105,85 heeft gederfd, te weten:
  • jaarhuur woningen € 35.509
  • jaarhuur kelder (€ 300 x 40m2) € 12.000
  • jaarhuur winkel (€ 600 x 37,65m2)
Totaal per jaar € 70.099
Totaal per dag (€ 70.099/365) € 192,05
Totaal bewezenverklaarde periode (€ 192,05 x 37) € 7.105,85
Dit deel van de vordering, dat het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Slotsom
De verdachte is tot vergoeding van de schade tot het hierboven reeds genoemde totaalbedrag van
€ 13.868,94 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag (hoofdelijk) zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.868,94 (dertienduizend achthonderdachtenzestig euro en vierennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.868,94 (dertienduizend achthonderdachtenzestig euro en vierennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 104 (honderdvier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 16 december 2016 over een bedrag van € 534,82 ter zake van advocaatkosten november
- 23 december 2016 over een bedrag van € 7.105,85 ter zake van huurderving
- 27 december 2016 over een bedrag van € 2.934,01 ter zake van ontruimingskosten ([naam 1])
- 9 januari 2017 over een bedrag van € 1.378,19 ter zake van advocaatkosten december
- 16 januari 2017 over een bedrag van € 1.916,07 ter zake van ontruimingskosten ([naam 2]).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juni 2021.
mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.