In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2017. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van het medeplegen van kraken in een pand aan de [adres 2] in Amsterdam, waar zij zonder toestemming van de rechthebbende had verbleven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 20 tot en met 23 december 2016 in het pand heeft verbleven, terwijl het gebruik door de rechthebbende was beëindigd. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte slechts enkele dagen in het pand had verbleven en dat haar verblijf verband hield met de mogelijke ontruiming van het pand. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op te leggen, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat niet zonder nader onderzoek kon worden vastgesteld of de verdachte aansprakelijk was voor de geleden schade. Het hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en bepaald dat ieder zijn eigen kosten draagt.