ECLI:NL:GHAMS:2021:2039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
23-001234-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal met braak en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, was beschuldigd van meerdere diefstallen met braak en het voorhanden hebben van wapens. De tenlastelegging omvatte diefstallen van gereedschap en andere goederen uit voertuigen en schuren in Zaandam, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaatsen van misdrijf had verschaft door middel van braak. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verdediging van de verdachte. Na beoordeling van de bewijsstukken heeft het hof de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die hij heeft veroorzaakt. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 306,86 en de vordering van [benadeelde 2] tot € 294,66. De vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] zijn niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001234-20
datum uitspraak: 24 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 mei 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-070941-20 (zaak A), 15-102466-20 (zaak B) en 15-005204-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteland] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 4 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad gereedschap, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1], heeft weggenomen (uit een autobus van het merk Volkswagen met kenteken [kenteken 1]) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2. (primair)
hij op of omstreeks 27 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad diverse goederen (waaronder vishengels), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen (uit een schuur aan de [adres 2]) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. (subsidiair)
hij in of omstreeks de periode 27 januari 2020 tot en met 17 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, meerdere goederen (waaronder (vis)hengels en/of een jas van het merk Bananabait) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
3. (primair)
hij in of omstreeks de periode 31 januari 2020 tot en met 02 februari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad diverse goederen (waaronder (vis)hengels) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen (uit een auto van het merk Suzuki met kenteken [kenteken 2]) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3. (subsidiair)
hij in of omstreeks de periode 31 januari 2020 tot en met 17 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, meerdere goederen (waaronder (vis)hengels) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
4.
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad diverse goederen (waaronder visgereedschap en/of wodka), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2], heeft weggenomen (uit een schuur aan de [adres 3]) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Zaak B:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray (KH-security), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser/stroomstootwapen (voorzien van de tekst: [tekst]), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
3. (primair)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 2020 tot en met 14 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad een (elektrische) (dames)fiets (framenummer [nummer], merk Batavus, type Bryte), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3. (subsidiair)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 2020 tot en met 14 april 2020, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, een goed te weten een (elektrische) (dames)fiets (framenummer [nummer], merk Batavus, type Bryte) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak ten aanzien van zaak A (feit 2) en zaak B (feit 3)

Zaak A (feit 2):
Ten aanzien van de primair aan de verdachte ten laste gelegde diefstal uit een schuur op 27 januari 2020 geldt dat enkel een aldaar gestolen jas van het merk Banana Bait bij de verdachte is aangetroffen. De verdachte droeg deze jas op 7 maart 2020 tijdens de onder zaak A (feit 4) ten laste gelegde diefstal en ten tijde van zijn aanhouding op 17 maart 2020. Dat de verdachte, die heeft verklaard dat hij de jas op enig moment bij het grofvuil had gevonden, deze jas en/of de overige op 27 januari 2020 buitgemaakte voorwerpen heeft gestolen, kan op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld. Hierbij acht het hof mede van belang het tijdsverloop tussen de diefstal en het eerste moment waarop de verdachte aantoonbaar in het bezit was van de gestolen jas. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde opzet- althans schuldheling van de op 27 januari 2020 gestolen goederen kan evenmin bewezen worden. Allereerst kan niet worden vastgesteld dat de verdachte, behoudens de genoemde jas, op enig moment de beschikking heeft gehad over de gestolen goederen. En hoewel vraagtekens kunnen worden gezet bij de waarheidsgetrouwheid van de verklaring van de verdachte dat hij de jas had gevonden bij het grofvuil, kan deze verklaring niet als volstrekt ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Dat brengt mee dat niet bewezen is dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de jas – waarvan ook niet duidelijk is wat de toestand was – wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Zaak B (feit 3):
Door de raadsman van de verdachte is, op gronden zoals weergegeven in de door hem ter zitting van het hof overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de verdachte ter zake het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken,

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A (feit 3 primair)

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het in zaak A onder feit 3 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De verdachte ontkent de diefstal te hebben gepleegd. Hij heeft deze goederen voorhanden gehad, maar dit was pas later, nadat hij deze gevonden had bij het grofvuil. Deze verklaring is niet zo leugenachtig dat daar niet van uit kan worden gegaan.
Het hof overweegt als volgt.
In de periode van 1 februari 2020 tot 2 februari 2020, omstreeks 09.00 uur, zijn in de [adres 2] in Zaandam diverse goederen gestolen uit een personenauto. Enkele van deze goederen zijn, blijkens de verklaring van de verdachte, door hem nog op 2 februari 2020 op een [website] te koop aangeboden. Het korte tijdsverloop tussen de diefstal en het te koop aanbieden van de gestolen goederen is naar het oordeel van het hof in beginsel redengevend voor het bewijs dat de verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd. Dat is anders indien de verdachte een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring aflegt. De verdachte heeft verklaard dat hij de goederen bij het grofvuil heeft aangetroffen in de buurt van de [adres 2]. Het hof schuift deze verklaring echter als ongeloofwaardig terzijde, reeds omdat niet valt in te zien waarom een derde, kennelijk kort nadat hij de betreffende goederen met een aanmerkelijke waarde had buitgemaakt, deze vervolgens in de buurt op straat bij het grofvuil zou plaatsen. Dit brengt mee dat hof wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte onder zaak A (feit 3 primair) ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 3 primair en 4 en in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 4 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, gereedschap dat toebehoorde aan [benadeelde 1] heeft weggenomen uit een autobus met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
3. (primair)
hij in de periode 1 februari 2020 tot en met 2 februari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, goederen (waaronder vishengels) die toebehoorden aan [slachtoffer] heeft weggenomen uit een auto met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
4.
hij op 7 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, diverse goederen (waaronder visgereedschap en wodka) die toebehoorden aan een ander, heeft weggenomen uit een schuur met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Zaak B:
1.
hij op 14 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray (KH-security), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
2.
hij op 14 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (voorzien van de tekst: [tekst]), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1, 3 primair en 4 bewezenverklaarde levert telkens op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder feit 1, 2 (primair), 3 (primair) en 4 en in zaak B onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
De raadsman heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht rekening te houden met de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Verzocht is om de straf te matigen of een substantieel voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tot drie keer toe schuldig gemaakt aan diefstal met braak. Deze feiten hebben niet alleen schade veroorzaakt; het zal de gedupeerden ook ergernis en rompslomp hebben opgeleverd. De verdachte heeft laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen en slechts uit te zijn op eigen financieel gewin. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een busje pepperspray en een stroomstootwapen. Het ongecontroleerde bezit van pepperspray en stroomstootwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en bergt het risico op het gebruik daarvan in zich, met alle – mogelijk ingrijpende – gevolgen van dien. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2021 is de verdachte bovendien eerder veelvuldig veroordeeld voor vermogensdelicten, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf, en wel voor de duur van vier maanden. In hetgeen door de raadsman is aangevoerd omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om de straf (verder) te matigen dan wel om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Ook overigens ziet het hof geen redenen om een andere straf op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg ter zake van het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van
€ 725,73 ter compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde vergoeding bestaat uit een bedrag van:
€ 193,54 voor ‘ingeslagen achterruit’;
€ 163,35 voor ‘Makita schroeftol;
€ 90,75 voor ‘Makita accu’;
€ 5,84 voor ‘schroefbithouder’;
€ 163,35 voor ‘manuren aangifte doen;
€ 108,90 voor ‘manuren autoruit laten maken’.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 254,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering zal worden toegewezen tot hetzelfde bedrag als door de rechter in eerste aanleg is toegekend.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd voor zover deze uitstijgt boven het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 254,00. Hij heeft het hof verzocht de vordering tot dat laatste bedrag toe te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Nu vaststaat dat de verdachte het in zaak A onder feit 1 bewezenverklaarde heeft begaan, heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
De benadeelde partij heeft opgave gedaan van de diefstal van een Makita schroefboor. Het schadebedrag van deze diefstal is onderbouwd met een factuur waaruit blijkt dat het aanschafbedrag van een nieuwe schroefboor en bijbehorende schroefbithouder en accu respectievelijk € 135,00 (schroefboor), € 4,83 (schroefbithouder) en € 75,00 (accu) - telkens exclusief BTW - bedraagt. Voor het herstel van de ingeslagen achterruit van de autobus is aan de benadeelde partij € 193,54 (€ 135,00 eigen risico en
€ 58,54 BTW) in rekening gebracht. Ook dit bedrag is onderbouwd met een factuur. Het hof oordeelt dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks - de causaliteit is door de verdediging ook niet betwist - de onder a. tot en met d. genoemde materiële schade heeft geleden, met dien verstande dat de BTW niet voor vergoeding in aanmerking komt en het hof op het gereedschap een afschrijving van 20% zal toepassen. Dat brengt mee dat het hof de schade begroot op een totaalbedrag van € 306,86. Dit deel van de vordering, dat het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd, althans onvoldoende, is betwist, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de onder e. en f. gevorderde en door de verdediging betwiste bedragen is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg ter zake van het in zaak A onder feit 4 ten laste gelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 294,66 ter compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De raadsman heeft de vordering niet gemotiveerd betwist en de vordering is naar het oordeel van het hof ook voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00 ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak B onder feit 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 139,98 ter compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak B onder feit 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren en daarom zal de tenuitvoerlegging van de genoemde voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 primair en subsidiair en in zaak B onder
3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 3 primair en 4 en in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1, 3 primair en 4 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 306,86 (driehonderdzes euro en zesentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 306,86 (driehonderdzes euro en zesentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 4 december 2019 over een bedrag van € 171,86 ter zake van Makita schroeftol, accu en schroefbithouder.
- 7 december 2019 over een bedrag van € 135,00 ter zake van eigen risico (autoruit) .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 294,66 (tweehonderdvierennegentig euro en zesenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 294,66 (tweehonderdvierennegentig euro en zesenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 maart 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2018, parketnummer 15-005204-18, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juni 2021.
mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.