ECLI:NL:GHAMS:2021:2038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
23-004369-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor diefstal van poststukken en pakketten op basis van onbetrouwbare herkenningen door politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal van poststukken en/of pakketten, gepleegd op 20 april 2018 te Amsterdam. De betrokkenheid van de verdachte was gebaseerd op herkenningen door twee politieambtenaren, die de verdachte meenden te herkennen op beelden van de diefstal. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat deze herkenningen onbetrouwbaar waren en dat de verdachte vrijgesproken moest worden. De advocaat-generaal daarentegen vond de herkenningen voldoende betrouwbaar voor bewijs.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de herkenningen niet als dragend bewijs konden dienen. De herkenning door de eerste verbalisant was gebaseerd op een afbeelding die slechts de zijkant van het gezicht toonde en bovendien van slechte kwaliteit was. De tweede herkenning was gedaan op basis van bewegende beelden, maar het hof vond niet duidelijk hoe goed de verbalisant de verdachte kende. Hierdoor ontbrak het aan voldoende bewijs om de verdachte te veroordelen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf, omdat deze te laat was ingediend. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004369-19
datum uitspraak: 24 juni 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 november 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-191552-18 en 15-012745-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid poststukken en/of pakketten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de herkenningen zoals door de verbalisanten beschreven, onbetrouwbaar zijn, althans dat de betrouwbaarheid van die herkenningen niet kan worden getoetst, waardoor deze niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat “medeplegen” niet bewezen kan worden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenningen voldoende duidelijk en concreet zijn, zodat zij als bewijs kunnen dienen.
Het hof stelt vast dat de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit enkel is gebaseerd op de herkenningen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden werkzaam bij de politie. Ten aanzien van verbalisant [verbalisant 1] geldt dat hij een proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar heeft opgemaakt. Hierin heeft hij beschreven dat hij op 2 mei 2018 een aandachtvestiging zag, waarin afbeeldingen werden getoond van een persoon. Hij herkende de persoon als de verdachte (aan zijn profiel, oogopslag, opvallende neus, mond, oren en kin). Hij was de verdachte diverse malen tegengekomen op briefings, opsporingssites en recent tijdens zijn dagelijkse werkzaamheden.
Het dossier bevat voorts het proces-verbaal van verhoor getuige van 22 juli 2018, waarin vervat een verhoor en de inhoud van een per e-mail ontvangen verklaring van [verbalisant 2], werkzaam bij de politie Amsterdam als administratief medewerker. Hij had bewegende beelden van de onderhavige diefstal uitgekeken en herkende naar eigen zeggen een van de personen als de verdachte aan zijn postuur, haardracht en gezicht (in het bijzonder aan de vorm, positie van zijn ogen, neus en mond).
Het hof stelt voorop dat het dient te beoordelen of de herkenningen van de verdachte op de beelden/afbeeldingen voldoende betrouwbaar zijn om deze voor het bewijs te gebruiken. Daarvoor is onder meer van belang of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken. De kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de verdachte op de beelden kunnen daarbij een rol spelen. Tot slot kan van belang zijn in welke hoedanigheid en frequentie waarnemer en verdachte elkaar eerder getroffen hebben.
Naar het oordeel van het hof kunnen voornoemde herkenningen niet dienen als dragend bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Daarvoor geldt het volgende.
De afbeelding waarop verbalisant [verbalisant 1] kennelijk de herkenning van de verdachte heeft gebaseerd (pagina 30 van het dossier), toont (slechts) de zijkant van het gezicht van een van de daders. Bovendien draagt deze een petje, hetgeen de herkenbaarheid bemoeilijkt. Mede gelet op de matige tot slechte kwaliteit van de betreffende afbeelding in het dossier leidt dit ertoe dat aan deze herkenning weinig gewicht kan worden toegekend. Dat de verbalisant de verdachte recent tijdens zijn dagelijkse werkzaamheden nog een keer was tegengekomen, maakt dit niet anders.
Ten aanzien van de herkenning van [verbalisant 2] geldt weliswaar dat hij deze heeft gedaan op basis van bewegende beelden, die blijkens de afbeeldingen in het dossier van goede kwaliteit zijn, maar niet wordt duidelijk uit welke hoedanigheid hij de verdachte kent, laat staan hoe goed hij de verdachte kent of hoe vaak hij met deze in contact is gekomen. Ook deze herkenning heeft daarom onvoldoende bewijswaarde.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 april 2017 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat deze te laat is ingediend.
Het hof overweegt dat het openbaar ministerie reeds gelet op de te volgen vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 15-012745-17.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juni 2021.
mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.