In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling van zijn broer. De tenlastelegging betrof een incident op 5 november 2015, waarbij de verdachte een steen naar de rug van het slachtoffer gooide, met de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van 110 uren geëist. De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de medeschuld van het slachtoffer en het tijdsverloop sinds het delict. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen en heeft uiteindelijk besloten om een taakstraf van 80 uren op te leggen, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft de straf gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot de opgelegde taakstraf, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.