In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2018. De verdachte was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing tot vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 februari 2017 in Amsterdam de aangever heeft mishandeld door zijn nagels in het gezicht van de aangever te drukken en diens arm tegen een deurstijl te zetten. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep betoogd dat hij geen opzet had op het toebrengen van letsel, maar het hof heeft deze verklaring verworpen. Het hof oordeelt dat de gedragingen van de verdachte een aanmerkelijke kans op letsel met zich meebrachten en dat hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete afgewezen, omdat de pleegdatum van het feit buiten de proeftijd viel. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van het tweede feit.