ECLI:NL:GHAMS:2021:2011

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
200.292.050/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering van beslagverlof in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een verzoek tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag. De man, verzoeker in hoger beroep, had op 19 maart 2021 een beroepschrift ingediend tegen een beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 4 maart 2021 had besloten om het verzoek tot beslag te weigeren. De man stelde dat hij een vordering had op de vrouw, de verweerster, en dat hij beslag wilde leggen op roerende zaken, waaronder een auto. De voorzieningenrechter had echter geoordeeld dat de man niet voldoende had aangetoond dat hij eigenaar was van de zaken en dat er geen bewijs was van een vordering. Het hof bevestigde deze beslissing, oordelend dat de man niet had voldaan aan de stelplicht om summierlijk de deugdelijkheid van zijn vordering aan te tonen. Het hof benadrukte dat er geen gegronde vrees voor verduistering was aangetoond, wat ook een vereiste is voor het verlenen van beslagverlof. De man werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.292.050/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/698553/KG RK 21-427
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 juli 2021
inzake
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht,
tegen:
[verweerster],
wonend te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
niet opgeroepen.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Procesverloop

De man is bij beroepschrift, met bijlagen, ingekomen bij de griffie van het hof op 19 maart 2021, in hoger beroep gekomen van een beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (verder: de voorzieningenrechter) van 4 maart 2021, onder bovengenoemd zaaknummer gegeven tussen hem als verzoeker en de vrouw als verweerster (verder: de bestreden beschikking).
Bij het beroepschrift heeft de man gronden van het hoger beroep aangevoerd en geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en hem alsnog verlof zal verlenen tot het leggen van het hierna nader te omschrijven beslag ten laste van de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad.
In verband met de aard van het geding en het voorliggende verzoek is de vrouw geen gelegenheid gegeven een verweerschrift in te dienen.
Omdat het hof zulks – evenals de man – onnodig achtte, heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffie heeft met de advocaat van de man afgesproken dat deze zich op 23 juni 2021 te 11.30 uur beschikbaar zou houden voor het via de telefoon beantwoorden van vragen van het hof, maar het hof heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Op 1 maart 2021 heeft de man ter griffie van de rechtbank Amsterdam een verzoekschrift (beslagrekest) ingediend. Bij e-mail namens de voorzieningenrechter van 2 maart 2021 is de advocaat van de man gevraagd dat verzoekschrift aan te vullen. Vervolgens heeft de man bij (nieuw) verzoekschrift van 3 maart 2021 verzocht beslag te mogen leggen op alle roerende zaken die zich bevinden op het in dat verzoekschrift genoemde adres en op een auto van het merk Opel, waarvan het kenteken eveneens in dat verzoekschrift is vermeld.
2.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof geweigerd en daartoe het volgende overwogen:
“Verzoeker stelt (…) een 25-jarige relatie met gerekwestreerde te hebben gehad. Partijen zijn niet gehuwd en er is geen samenlevingscontract. Sinds kort zijn partijen uit elkaar (…) en is verzoeker niet meer woonachtig in de gezamenlijke huurwoning. Omdat gerekwestreerde niet werkt en verzoeker van zijn inkomen alle zaken (waaronder een auto) heeft betaald komen hem op grond van revindicatie alle zaken toe. De waarde hiervan is volgens verzoeker zo’n € 70.000,-- tot € 90.000,-- Verzoeker stelt een vordering op gerekwestreerde te hebben uit hoofde van revindicatie en wil beslag leggen op alle roerende zaken waaronder een auto op het woonadres van gerekwestreerde.
Ondanks het verzoek van 2 maart jl. ontbreken de verzoeken aan gerekwestreerde om te komen tot een afgifte of verdeling van de zaken en een reactie van gerekwestreerde daarop. Verzoeker dienst gerekwestreerde toch tenminste eenmaal schriftelijk te hebben verzocht tot afgifte/verdeling van de spullen en het verzoek en de reactie bij de stukken te voegen. Bovendien blijkt helemaal nergens uit dat verzoeker eigenaar van de zaken is en deze heeft betaald (bijvoorbeeld uit bankafschriften/prints van digitale bankportal). Tevens is het verzoekschrift niet onderbouwd met enige productie waardoor het (…) onvolledig en onvoldoende is.
Al met al kan niet geconcludeerd worden dat de vordering van verzoeker summierlijk deugdelijk is. Dit nog los van de vraag of sprake is van een (verhaals)beslag zoals verzocht, of van een beslag tot afgifte.
(…)”
2.3.
In zijn beroepschrift betoogt de man dat en waarom zijn verzoek alsnog moet worden toegewezen. Het hof oordeelt als volgt.
2.4.
De man heeft allereerst meegedeeld dat zijn verzoek strekt tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag en niet voor het leggen van beslag tot afgifte. Dit betekent dat het verzoek moet worden beoordeeld aan de hand van de in artikel 700 lid 2 Rv neergelegde maatstaf. Deze houdt in dat de voorzieningenrechter beslist na summier onderzoek. Dat onderzoek vereist dat op grond van de stellingen van de verzoeker en hetgeen deze ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, summierlijk moet blijken van de deugdelijkheid van de vordering tot verzekering waarvan het beslag strekt. Het is daarbij aan de verzoeker om feiten en omstandigheden te stellen die summierlijk de deugdelijkheid van de door hem gestelde vordering aantonen. Een en ander brengt niet mee dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het verzoek om beslagverlof een voorlopig oordeel moet geven over de gegrondheid van die vordering, maar wel dat hij na het door artikel 700 lid 2 Rv bepaalde summiere onderzoek de deugdelijkheid daarvan zal moeten kunnen aannemen. In hoger beroep is het hof aan dezelfde maatstaf gebonden.
2.5.
In het onderhavige geval kan op grond van de stukken – waaronder die van het hoger beroep – niet worden aangenomen dat de man aan zijn voormelde stelplicht heeft voldaan en aldus summierlijk de deugdelijkheid van de door hem gestelde vordering heeft aangetoond. Ter toelichting overweegt het hof het volgende.
2.6.
Voor zover de man stelt enig eigenaar van de te beslagen roerende zaken te zijn, bestaat er geen grond tot het leggen van het door hem gewenste verhaalsbeslag. Een beslag tot afgifte (artikel 730 Rv) was dan aangewezen geweest. Voor zover de man stelt dat partijen gezamenlijk eigenaar van de te beslagen zaken zijn en dat hij op de vrouw een vordering heeft in verband met het verdelen van die zaken, overweegt het hof het volgende. Scheiding en deling van de roerende zaken van partijen lijkt weliswaar aangewezen, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet op voorhand worden aangenomen dat die verdeling erin zal resulteren dat de man een geldvordering op de vrouw zal (blijken te) hebben. In ieder geval heeft de man niet summierlijk aangetoond dat hij een dergelijke vordering op dit moment (al) op de vrouw heeft. Reeds daarom is het gevraagde verlof terecht geweigerd.
2.7.
Bovendien had de man, nu hij aan zijn verzoek tot verlof voor het leggen van conservatoir (verhaals)beslag op roerende zaken ten grondslag legt dat de vrouw mede-eigenaar van de te beslagen roerende zaken is, op grond van het bepaalde in artikel 711 lid 1 Rv moeten aantonen dat er gegronde vrees bestaat voor verduistering van die zaken door de vrouw. Dit heeft hij evenwel niet gedaan. Voor vrees voor verduistering heeft de man zelfs nog geen begin van bewijs aangedragen. Ook op (alleen) deze grond is het gevraagde verlof terecht geweigerd.
2.8.
De slotsom is dat het hoger beroep geen succes heeft en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. De man zal, als in het ongelijk gesteld, worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, G.C. Boot en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.