ECLI:NL:GHAMS:2021:2006

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
200.267.746/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldige beëindiging overeenkomst en schuldeisersverzuim door niet-betaling van BTW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] op 14 april 2017 was beëindigd en dat de opdracht door [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] was overgenomen. [appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat deze beëindiging niet correct was en dat zij recht heeft op schadevergoeding. De zaak betreft een bouwproject waarbij [appellante] een energie neutrale woning liet bouwen. Diverse partijen waren betrokken bij de uitvoering van de werkzaamheden, waaronder [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3], [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5]. De rechtbank had de vorderingen van [appellante] in conventie toegewezen, maar de vorderingen in reconventie afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld en geoordeeld dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de beëindiging van de overeenkomst. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. Tevens is de opheffing van het beslag op de woning van [geïntimeerde 3] uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft de kosten van het geding in beide instanties aan [appellante] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.267.746/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/646942 / HA ZA 18-423
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 juli 2021
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. de Boer te Paterswolde,
tegen

1.[bewindvoerder] ,

handelend onder de naam Bureau [X] ,
gevestigd te Apeldoorn,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [geïntimeerde 1],
geïntimeerde,
niet verschenen,
2.
AKSEN SMARTBOUW B.V.(hierna: [geïntimeerde 2] ),
gevestigd te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
niet verschenen,
3.
[geïntimeerde 3],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. M.A. Le Belle te Alkmaar,
4.
[geïntimeerde 4],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.P. Sanchez Montoto te Den Haag,
en
5.
[geïntimeerde 5],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.L.J.J. Nelissen te Druten.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 15 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] als gedaagde en tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde 4] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
[appellante] heeft daarna een memorie van grieven, met een productie, ingediend, waarbij zij haar eis heeft gewijzigd. [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] hebben vervolgens ieder een memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel ingediend, waarbij [geïntimeerde 4] zijn eis heeft gewijzigd en producties in het geding heeft gebracht. [appellante] heeft hierop nog een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend jegens [geïntimeerde 3] en een jegens [geïntimeerde 4] .
De in dit geding verschenen partijen hebben de zaak ter zitting van 22 april 2021 doen bepleiten door hun hierboven genoemde advocaten. Mr. De Boer en mr. Le Belle hebben aan de hand van pleitnotities gepleit, die zijn overgelegd. [appellante] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog - uitvoerbaar bij voorraad - haar vorderingen zal toewijzen, met dien verstande dat de vordering tot schadevergoeding jegens [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 4] , [geïntimeerde 5] en (naar het hof begrijpt) [geïntimeerde 3] is vermeerderd tot een bedrag van € 464.989,15. Subsidiair heeft [appellante] toewijzing gevorderd van haar oorspronkelijke schadevergoedingsvordering. Voorts heeft [appellante] veroordeling van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] in de kosten van het geding in beide instanties gevorderd, eveneens uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde 3] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van dit hoger beroep. [geïntimeerde 3] heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof de opheffing van de door [appellante] ten laste van [geïntimeerde 3] gelegde beslagen alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, met - eveneens uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van dit hoger beroep.
[appellante] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde 3] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde 3] in de kosten van dit hoger beroep.
[geïntimeerde 4] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van dit hoger beroep. [geïntimeerde 4] heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor wat betreft de afwijzing van zijn vordering in reconventie en de proceskostenveroordeling in reconventie en dat het hof de gevorderde hoofdsom alsnog - uitvoerbaar bij voorraad - tot een bedrag van € 26.797,66, vermeerderd met rente en kosten, zal toewijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten in beide instanties met nakosten.
[appellante] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde 4] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde 4] in de kosten van dit hoger beroep.
[geïntimeerde 5] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellante] in de kosten van dit hoger beroep. [geïntimeerde 5] heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarin onder 4.4 is overwogen dat de opdracht van [appellante] door [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] is overgenomen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van dit hoger beroep.
[appellante] en [geïntimeerde 5] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.22 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. [appellante] heeft met
de eerste grief in principaal appelaangevoerd dat het hierna onder d vermelde feit moet worden aangevuld. Nu de voorgestelde aanvulling echter in hoger beroep (evenals in eerste aanleg) wordt weersproken, zal zij weliswaar bij de beoordeling van het hoger beroep aan de orde komen, maar komt zij niet in aanmerking voor opname onder de niet ter discussie staande uitgangspunten. Deze feiten, waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, zijn de volgende.
a. [appellante] is eigenaar van een perceel aan [adres] . Zij heeft aan diverse partijen opdracht gegeven om werkzaamheden uit te voeren voor de bouw van een energie neutrale woning (hierna: de woning) daarop.
b. [geïntimeerde 2] is een vennootschap die onder meer als handelsnaam [Y] gebruikt. [geïntimeerde 3] was vanaf [datum] tot [datum] zelfstandig bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder van [geïntimeerde 2] .
c. [geïntimeerde 4] drijft een eenmanszaak onder de naam [Z] (hierna: [Z] ) in installatie, elektrawerk en bouwwerkzaamheden.
d. Op 20 december 2016 heeft [geïntimeerde 3] namens [geïntimeerde 2] een offerte voor de afbouw van de woning aan [appellante] gestuurd bestaande uit een op 16 december 2016 gedateerde afbouwbegroting voor een totaalbedrag van € 103.154,16 (inclusief btw). Deze offerte is door [appellante] voor akkoord getekend. Op 7 februari 2017 heeft [geïntimeerde 2] een factuur aan [appellante] gericht voor een bedrag van € 10.315,65.
e. Op 30 januari 2017 heeft [appellante] een offerte voor elektrotechnische en werktuigbouwkundige installatiewerkzaamheden aanvaard die haar op 28 november 2016 door [geïntimeerde 1] , handelend onder de naam RKT Lelystad, was toegezonden.
f. Op 14 april 2017 heeft [geïntimeerde 3] op verzoek van [geïntimeerde 5] aan hem de afbouwbegroting toegestuurd die aan de offerte van [geïntimeerde 2] ten grondslag lag.
g. Op 14 april 2017 heeft op de bouwplaats een ontmoeting plaats gevonden tussen [appellante] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 4] . Op die datum heeft [appellante] contant een bedrag van € 16.550,00 betaald op een factuur van 9 april 2017 van [Z] ter hoogte van € 20.000,00 inclusief btw (€ 16.529,00 ex BTW). Op die (door [appellante] overgelegde) factuur is aangetekend: “16550 gegeven” en “Betaald 14-04-2017” met een handtekening. Nadien heeft [Z] aan [appellante] facturen voor het werk gestuurd, die door [appellante] gedeeltelijk zijn betaald. [geïntimeerde 2] heeft geen rekeningen meer gezonden aan [appellante] .
h. Op 21 juli 2017 heeft [geïntimeerde 5] een e-mailbericht aan [appellante] gestuurd waarin hij onder meer vermeldt:
“Graag zie ik vandaag de betalingen tegemoet als eerder gemeld.”
heeft hierop bij e-mailbericht van dezelfde datum onder meer geantwoord:
“Ik heb nu bijna 80000 euro betaald wat ik nog niet in het werk terug zie.”
i. Op 22 juli 2017 heeft [architect] , de door [appellante] ingeschakelde architect (hierna: [architect] ), een e-mailbericht aan [geïntimeerde 3] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Zou jij hierin kunnen bemiddelen? Dit gaat van kwaad tot erger.”
j. Op 5 augustus 2017 heeft [appellante] zowel met [geïntimeerde 1] als met [Z] Afbouw, vertegenwoordigd door [geïntimeerde 5] , een stuk dat is geduid als ‘processen-verbaal: woning niet gereed met sleutelverklaring’ opgesteld. Daarin worden werkzaamheden opgesomd die nog verricht moeten worden.
k. Op 28 augustus 2017 heeft [geïntimeerde 3] een e-mailbericht gestuurd gericht aan [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 4] met onder meer de volgende inhoud:
“Afgelopen week heb ik jullie beiden gesproken om project [appellante] zsm af te ronden.
Jullie beiden hebben aangegeven dat dit in orde zou komen. De klus is aangenomen door [geïntimeerde 5] (hof: [geïntimeerde 5] ) volgens begroting. Er kan dus in de eindfase van het project niet zo zijn dat [geïntimeerde 5] en/of [geïntimeerde 4] (hof: [geïntimeerde 4] ) opeens geen partij meer is. (…)
Ik ga ervan uit dat ieder zijn verantwoording hierin neemt en het werk afrondt.”
l. Op 4 september 2017 heeft een bouwoverleg plaats gehad tussen in elk geval [geïntimeerde 5] , [geïntimeerde 4] , [architect] en [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), die kennelijk bij het werk was betrokken door [geïntimeerde 4] .
m. In een reactie aan [architect] op het bouwoverleg op 4 september 2017 schrijft [geïntimeerde 4] onder meer:
“Naar aanleiding van het bouwoverleg op maandag 4 september 2017 met de aanwezigen: [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 5] , [architect] , [betrokkene] en [geïntimeerde 4] wil ik het volgende schriftelijk mededelen.
Het bouwproject op de [adres] is samen aangenomen met [geïntimeerde 5] van mevrouw [appellante] . (…) [geïntimeerde 5] zou deels de begeleiding van de afbouw doen en de controle van de open begroting.
Ik, [geïntimeerde 4] constateer nu de volgende feiten:
- Er is inmiddels meer werk verricht dan in de begroting staat
(…)
Met een snelle schatting van alle deze posten bij elkaar opgeteld, kom je op een meerwerk rekening van ca. 20.000,-
(…)
[Z] AFBOUW heeft een tekort van 40.000,- op dit totale project. Hier zijn ook specificaties van beschikbaar, indien gewenst dit in te zien.
(…)
AFBOUW heeft 28.071,- excl. BTW per bank reeds ontvangen en het bedrag van 36.550,- is cash betaald en overhandigd aan [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] . Over dit bedrag, 36.550,- is nog geen BTW betaald door mevr. [appellante] .
Bij deze wil ik ook te kennen geven dat er nog facturen open staan, zoals de meerwerkfactuur met factuurnummer [factuurnummer] met bedrag 2306,26 incl. BTW en de factuur met factuurnummer [factuurnummer] met een bedrag van 1.452,- zijn beide nog niet betaald (…)
(…)
Mijn insteek is om dit project in goede orde en naar tevredenheid op te leveren. Echter verwacht ik dan wel een oplossing voor deze financiele uitdaging.”
n. Op 14 september 2017 heeft [appellante] [geïntimeerde 2] en [Z] gesommeerd om binnen vier weken de woning af te bouwen en gebreken te herstellen.
o. Op 19 september 2017 heeft [geïntimeerde 4] aan [architect] en [appellante] onder meer geschreven dat hij het werk af wil maken mits btw ten bedrage van € 7.675,50 en een bedrag van € 3.758,26 (betreffende de facturen [factuurnummer] en [factuurnummer] ) zou worden betaald.
p. Op 20 september 2017 heeft [geïntimeerde 3] aan [appellante] onder meer geschreven:
“(…) [appellante] heeft rechtstreeks opdracht gegeven aan [geïntimeerde 4] [Z] en [geïntimeerde 5] met de daarbij behorende begroting. De opdracht van [Y] en/of [geïntimeerde 2] is komen te vervallen met wederzijds goedkeuring.”
q. Op 2 oktober 2017 heeft [appellante] door ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB) een onderzoek laten verrichten. [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 4] zijn daarbij uitgenodigd, maar niet gekomen.
r. Op 5 oktober 2017 heeft [architect] aan [geïntimeerde 4] en [appellante] een e-mailbericht gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Ik heb vandaag weer met [geïntimeerde 4] gesproken en afgelopen maandag heb ik met Lalita (hof: [appellante] ) en een specialist een ronde gemaakt voor opname van de werkzaamheden die nog openstaan. [geïntimeerde 4] heeft mij zojuist telefonisch aangegeven meer dan bereid te zijn om alle werkzaamheden netjes af te ronden en op te lossen. De openstaande bedragen moeten dan wel betaald worden. Het voorstel van [geïntimeerde 4] is dat Lalita bij hem langs gaat (…) om dit te bespreken (…). Aangezien iedereen gebaat is met een snelle oplossing an afbouw ga ik ervan uit dat dit lukt.”
s. In het naar aanleiding van genoemd onderzoek door ZNEB opgestelde rapport van 17 november 2017 (hierna: het ZNEB-rapport) worden gebreken gesteld en wordt gesteld dat voor zover deze behoorden tot de werkzaamheden van [geïntimeerde 1] , zij leiden tot een schadebedrag van € 23.125,00 (incl. btw). De aan [geïntimeerde 2] / [Z] toe te rekenen gebreken resulteren in een schadebedrag van € 60.445,00 (incl. btw).
t. Op 30 januari 2018 heeft [appellante] de overeenkomsten met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ontbonden, omdat zij hebben nagelaten de in het proces-verbaal van 5 augustus 2017 opgesomde punten uit te voeren en hebben nagelaten het werk voor 1 september 2017 te voltooien. Tevens heeft [appellante] van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betaling gevorderd van de in het ZNEB-rapport genoemde schadebedragen en rente daarover vanaf 6 februari 2018.
u. Op 30 januari 2018 heeft [appellante] tevens [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] geschreven dat punten uit het proces-verbaal van 5 augustus 2017 niet waren verricht en dat de toezegging dat het werk uiterlijk voor 1 september 2017 voltooid zou worden niet was nagekomen. [appellante] heeft op die grond een eventueel bestaande overeenkomst ontbonden en [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] hoofdelijk aansprakelijk gehouden met [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] voor de in het ZNEB-rapport aan [geïntimeerde 2] en [Z] toegeschreven schade.
v. Op 21 februari 2018 heeft [appellante] conservatoir beslag laten leggen op de woning van [geïntimeerde 3] in Zaandam.

3.3. De beoordeling

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg
in conventie, kort gezegd, gevorderd
(i) een verklaring voor recht dat de overeenkomst met [geïntimeerde 1] is ontbonden;
(ii) een verklaring voor recht dat de overeenkomst met [geïntimeerde 2] is ontbonden;
(iii) veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van een bedrag van € 23.125,00 ter zake van schadevergoeding, vermeerderd met kosten en rente;
(iv) hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] tot betaling van een bedrag van € 60.445,00 ter zake van schadevergoeding, vermeerderd met kosten en rente;
(v) hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] tot betaling van een bedrag van € 3.727,47 ter zake van de kosten van het ZNEB-rapport;
(vi) hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] tot betaling van € 877,25 ter zake van een factuur voor de verplaatsing van zand en;
(vii) hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] c.s. in de proces- en beslagkosten, vermeerderd met nakosten en rente.
De rechtbank heeft in conventie, kort gezegd, de vorderingen jegens [geïntimeerde 1] toegewezen en hem in de proceskosten met nakosten en rente veroordeeld. De vorderingen jegens [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] zijn afgewezen en het door [appellante] ten laste van [geïntimeerde 3] gelegde beslag is opgeheven. [appellante] is in de proceskosten met nakosten (en rente) van [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] veroordeeld.
[geïntimeerde 4] heeft
in reconventie, kort gezegd, gevorderd veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 89.871,82, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en [geïntimeerde 4] veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met nakosten.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellante] in principaal appel en [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] in incidenteel appel op.
Principaal appel
3.2
Het hof stelt vast [appellante] bij de memorie van grieven haar hoger beroep heeft beperkt tot het vonnis in conventie gewezen.
3.3
[appellante] is niet ontvankelijk in haar hoger beroep jegens [bewindvoerder] , omdat zij geen grieven heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank over haar vordering jegens [geïntimeerde 1] . Ook het feit dat [appellante] de vermeerdering van eis niet heeft betekend aan [geïntimeerde 2] heeft gevolgen; het door haar in hoger beroep méér gevorderde is reeds daarom jegens [geïntimeerde 2] niet toewijsbaar.
3.4
In de procedure in eerste aanleg is in conventie gedebatteerd over de vraag of de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] op 14 april 2017 is beëindigd en de opdracht tot uitvoering van het oorspronkelijk met [geïntimeerde 2] overeengekomen werk door [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] is overgenomen, zoals door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] is gesteld, maar door [appellante] is weersproken. De rechtbank heeft hieromtrent als volgt overwogen:
(4.3) (…) De vraag of [geïntimeerde 2] dan wel [geïntimeerde 5] en/of [geïntimeerde 4] vanaf 14 april 2017 partij is bij een overeenkomst hangt af van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden, waarbij ook omstandigheden van belang kunnen zijn die achteraf plaatsvinden.(4.4) Het standpunt van [geïntimeerde 3] wordt ondersteund door de verklaringen van [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] . [geïntimeerde 4] heeft verklaard dat hij samen met [geïntimeerde 5] de opdracht heeft overgenomen en [geïntimeerde 5] heeft verklaard dat [geïntimeerde 4] de opdracht heeft overgenomen met [geïntimeerde 5] als begeleider. Zij verklaren tevens beiden dat [geïntimeerde 5] op 14 april 2017 de envelop met geld van [appellante] heeft ontvangen en dat [geïntimeerde 5] daaruit geld aan [geïntimeerde 4] heeft gegeven. Tevens wordt dit ondersteund doordat de factuur die op 14 april 2017 (gedeeltelijk) wordt betaald door [appellante] een factuur van [Z] was. Na 14 april 2017 zijn door [geïntimeerde 2] geen facturen meer verzonden en alle facturen die daarna aan [appellante] zijn verstuurd en (al dan niet) betaald, zijn door [Z] gezonden. Dat de factuur van 7 februari 2017 van [geïntimeerde 2] is voldaan, is niet komen vast te staan. Dat [geïntimeerde 3] betrokken is gebleven bij de bouw is ook niet komen vast te staan. Tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde 3] heeft [appellante] niet nader onderbouwd dat [geïntimeerde 3] wel als opdrachtnemer bij de bouw van de woning betrokken bleef. Tegenover de verklaringen van Sven [betrokkene] en [geïntimeerde 4] dat [geïntimeerde 3] niet deelnam aan bouwvergaderingen heeft [appellante] geen concrete onderbouwing gegeven van haar stelling dat hij hier aan deelnam. De betrokkenheid die blijkt uit de e-mails [architect] van 22 juli 2017(hof: 2 sub i)
en van [geïntimeerde 3] van 28 augustus 2017(hof: 2 sub k)
wijzen niet op voortdurende betrokkenheid van [geïntimeerde 2] en bevestigen juist dat [geïntimeerde 3] slechts incidenteel betrokken werd en dat de rol van [geïntimeerde 2] door [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 4] was overgenomen. Merode vraagt [geïntimeerde 3] immers om te bemiddelen, hij draagt hem niet op de opdracht aan [geïntimeerde 2] uit te voeren. Daarbij is het standpunt van [geïntimeerde 3] over dit onderwerp consistent geweest. [appellante] is professioneel ondersteund geweest en het had op haar weg althans die van haar adviseurs gelegen om duidelijkheid te scheppen over de rol van [geïntimeerde 2] . Dit geldt temeer nu het factuur- en betalingsverkeer geheel buiten [geïntimeerde 2] om ging en zijn rol als hoofdaannemer niet uit de verf kwam. Uit de in(hof: 2 sub r)
aangehaalde email blijkt ten slotte dat de door [appellante] ingeschakelde architect meende dat [appellante] direct met [geïntimeerde 4] moest overleggen over afronding van de werkzaamheden en niet met [geïntimeerde 2] , die volgens [appellante] ’s huidige stellingen haar contractspartij was. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] op 14 april 2017 is beëindigd en dat de opdracht door [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] is overgenomen.
3.5
De eerste grief in principaal appelen
de tweede grief in principaal appelevenals
de grief in incidenteel appel van [geïntimeerde 5]zien op dit laatste oordeel. Zowel [appellante] als [geïntimeerde 5] stelt dat tussen hen geen contractuele relatie tot stand is gekomen. Het hof zal daarom daarvan uitgaan. Wat betreft het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] op 14 april 2017 is beëindigd en dat de opdracht door [geïntimeerde 4] is overgenomen, heeft [appellante] aangevoerd dat zij de onder 2 sub d vermelde factuur van 7 februari 2017 ten bedrage van € 10.315,65 van [geïntimeerde 2] aan [geïntimeerde 2] heeft voldaan. [appellante] heeft verder aangevoerd dat de rechtbank te veel waarde heeft gehecht aan de verklaringen van [geïntimeerde 4] , [geïntimeerde 5] en [betrokkene] , aangezien [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] als partij bij dit geschil zijn betrokken en [betrokkene] een werknemer van [geïntimeerde 4] is. [geïntimeerde 3] is volgens [appellante] na 14 april 2017 wel degelijk betrokken gebleven bij de bouwwerkzaamheden. [architect] heeft [geïntimeerde 3] op 22 juli 2017 gevraagd te bemiddelen, omdat hij niet beter wist dan dat [geïntimeerde 2] nog altijd de verantwoordelijke hoofdaannemer was. Uit de notulen van de bouwvergadering van 4 september 2017 blijkt dat [geïntimeerde 3] op deze bouwvergadering aanwezig was. [geïntimeerde 4] heeft dit aanvankelijk ook bevestigd in zijn schrijven naar aanleiding van dit bouwoverleg. [appellante] heeft ten slotte gesteld dat er geen overtuigend schriftelijk bewijs is van de overname van de opdracht door [geïntimeerde 4] . [appellante] heeft daar nooit mee ingestemd en wist als leek in de woningbouw niet dat het ongebruikelijk is om een onderaannemer te betalen in plaats van een hoofdaannemer. [geïntimeerde 3] , die door [appellante] als bestuurder van [geïntimeerde 2] is aangesproken, en [geïntimeerde 4] hebben beiden weersproken dat [geïntimeerde 2] na 14 april 2017 nog als wederpartij van [appellante] had te gelden.
3.6
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] met het bovenstaande niet genoeg naar voren gebracht om het oordeel van de rechtbank te doen wankelen. Ongeacht de vragen of, wanneer en aan wie de factuur van 7 februari 2017 van [geïntimeerde 2] zou zijn betaald - hieromtrent bieden de stukken vooralsnog onvoldoende duidelijkheid -, heeft [appellante] niet toegelicht hoe deze betaling van invloed is op de vaststelling door de rechtbank dat de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] op 14 april 2017 is geëindigd. Uit het verzoek van [architect] aan [geïntimeerde 3] tot bemiddeling kan niet worden geconcludeerd dat de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] nog niet was beëindigd. Overigens duidt dit verzoek eerder erop dat dat laatste juist wel het geval was, aangezien bemiddeling bij een conflict door een partij die zelf belang heeft bij de uitkomst daarvan in beginsel niet direct voor de hand ligt. Onduidelijk is of [geïntimeerde 3] de bouwvergadering van 4 september 2017 heeft bijgewoond. Partijen twisten erover of dat daadwerkelijk het geval is geweest. Voor zover [geïntimeerde 3] deze bouwvergadering heeft bijgewoond blijkt uit het verslag dat het doel van het overleg is geweest tot een oplossing te komen van de ontstane problemen die het afmaken van het werk in de weg stonden. [geïntimeerde 3] heeft volgens het verslag toegelicht dat hij het werk heeft aangenomen van [appellante] en vervolgens heeft doorgezet aan [geïntimeerde 5] , die het samen met [geïntimeerde 4] heeft aangenomen. [geïntimeerde 3] was daarna geen contactpersoon meer en heeft ook geen werkzaamheden uitgevoerd, zo heeft hij volgens het verslag ook te kennen gegeven. [geïntimeerde 5] heeft volgens het verslag gezegd dat [geïntimeerde 3] de opdracht aan [geïntimeerde 4] heeft doorgegeven. [geïntimeerde 4] heeft zich uitgelaten over de betalingsproblemen met [appellante] . Dit alles sluit inhoudelijk aan bij het oordeel van de rechtbank. De enkele aanwezigheid van [geïntimeerde 3] bij de bouwvergadering van 4 september 2017 is bij gebrek aan enige andere nog gestelde aanwijzing van voortdurende betrokkenheid na 14 april 2017 van [geïntimeerde 2] bij de bouwwerkzaamheden in het licht van het geheel aan overige feiten en omstandigheden die alle duiden op beëindiging daarvan, onvoldoende voor het hof om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. De eerste en tweede grief in principaal appel falen.
3.7
De derde grief in principaal appelbetreft het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 4] de nakoming van zijn verbintenis mocht opschorten zolang [appellante] niet aan haar betalingsverplichting had voldaan. [appellante] heeft deze grief opgeworpen voor het geval de tweede grief in principaal appel zou falen, hetgeen het geval is. [appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde 4] [appellante] niet in gebreke heeft gesteld noch uitdrukkelijk heeft verzocht om betaling van zijn facturen noch een beroep op een opschortingsrecht heeft gedaan. [appellante] verkeerde niet in verzuim op 14 september 2017, toen zij afronding van het werk en herstel van de gebreken sommeerde. Het uitdrukkelijke verzoek van [geïntimeerde 4] aan [appellante] om zijn facturen te voldoen en zijn mededeling bereid te zijn het werk af te maken als de facturen zouden worden voldaan volgde pas op 19 september 2017, aldus [appellante] . [geïntimeerde 4] heeft onder verwijzing naar de door de rechtbank vermelde correspondentie zijn stelling dat hem een beroep op opschorting toekomt herhaald.
3.8
Het hof overweegt dat voor opschorting geen voorafgaande ingebrekestelling is vereist en dat een beroep op een opschortingsrecht in beginsel steeds kan worden gedaan. Voldoende is dat [geïntimeerde 4] duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij verlangde dat [appellante] alsnog haar betalingsverplichting zou nakomen en [geïntimeerde 4] in dat geval ook van zijn kant zou nakomen. Blijkens in elk geval de correspondentie van [geïntimeerde 4] van 19 september 2017, zoals hierboven onder 2 sub o vermeld, heeft [geïntimeerde 4] zich in deze zin uitgelaten. Niet aangevochten is dat er nog een door [appellante] te betalen bedrag aan btw openstond. [geïntimeerde 4] was dus tot opschorting bevoegd. Het feit dat hij vervolgens niet meer aan de slag is gegaan kan daarom geen tekortkoming opleveren. Ook de derde grief in principaal appel faalt.
3.9
[appellante] heeft overigens geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen dan hiervoor gegeven leiden, zodat haar bewijsaanbod niet wordt gehonoreerd. Nu alle grieven falen, kan het principale appel niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in principaal appel.
Incidenteel appel [geïntimeerde 3]
3.1
[geïntimeerde 3] heeft zich in incidenteel appel ertegen gekeerd dat de opheffing van het door [appellante] gelegde beslag op zijn woning niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De rechtbank heeft zich over deze beslissing niet nader uitgelaten. [appellante] , die de opheffing van het beslag zelf niet heeft aangevochten, heeft zich verweerd met de stelling dat [geïntimeerde 3] zijn vordering tot uitvoerbaarbijvoorraadverklaring niet heeft onderbouwd. [appellante] heeft daarbij geen belang gesteld dat zij zou hebben bij het achterwege laten van de uitvoerbaarbijvoorraadverklaring. Haar verweer wordt daarom te mager geoordeeld. Het incidenteel appel van [geïntimeerde 3] slaagt dus. Het hof zal de opheffing van het beslag op de woning van [geïntimeerde 3] alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding in incidenteel appel.
Incidenteel appel [geïntimeerde 4]
3.11
[geïntimeerde 4] heeft zijn eis gewijzigd tot het bedrag van € 26.797,66. [appellante] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag in algemene zin weersproken en sommige onderdelen ook nog in het bijzonder. De vordering bestaat uit de volgende posten:
1) De nog niet betaalde btw ten bedrage van
€ 3.475,00van factuur 2017081 à € 16.550,00. Volgens [appellante] is deze btw contant betaald. Zij heeft echter geen voldoende specifiek bewijsaanbod van deze betwiste stelling gedaan. Deze post zal daarom worden toegewezen.
2) Factuur [factuurnummer] à
€ 11.000,00. [geïntimeerde 4] heeft deze als deelfactuur betitelde factuur niet nader toegelicht. Blijkens de uitlatingen van partijen ter zitting in hoger beroep menen zij dat, voor zover er een overeenkomst bestond tussen [appellante] en [geïntimeerde 4] , deze overeenkomst inmiddels is geëindigd. Kennelijk is echter nog niet afgerekend naar de stand van het werk. Het hof gaat ervan uit dat dat dus nog moet gebeuren. Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk of de stand van het werk betaling van deze factuur rechtvaardigt. Deze post komt daarom in deze procedure niet voor toewijzing in aanmerking.
3) Factuur [factuurnummer] à
€ 1.870,66. Op deze factuur staat vermeld: ‘Meerwerk (…) kooi, schuifdeuren, screens, stijgers, zand verplaatsen’. Blijkens een door [geïntimeerde 4] overgelegd e-mailbericht van 4 juli 2017 van [appellante] heeft [appellante] voor deze posten met deze prijs opdracht gegeven. [appellante] heeft niet weersproken dat deze ook door haar als additioneel beschreven werkzaamheden zijn uitgevoerd. Het gevorderde bedrag is daarom toewijsbaar.
4) Factuur [factuurnummer] à
€ 9.000,00. Ook deze factuur is als deelfactuur betiteld en niet nader toegelicht. Om dezelfde reden als hierboven ten aanzien van de tweede factuur is overwogen, komt ook deze factuur niet voor toewijzing in aanmerking.
5) Factuur [factuurnummer] à
€ 1.452,00. [geïntimeerde 4] heeft ter zitting te kennen gegeven dat de desbetreffende werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en dit bedrag daarom ook niet langer zal worden gevorderd. Ook dit bedrag zal dus niet worden toegewezen.
Uit het bovenstaande volgt dat aan [geïntimeerde 4] zal worden toegewezen een bedrag van (€ 3.475,00 + € 1.870,66 =) € 5.345,66, vermeerderd met de niet weersproken wettelijke rente vanaf 31 januari 2018. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is evenmin weersproken. Deze vergoeding zal worden toegewezen, met dien verstande dat het bedrag zal worden aangepast aan de hoogte van het toe te wijzen bedrag. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd.
3.12
Aangezien [geïntimeerde 4] en [appellante] over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van deze procedure in incidenteel appel en, alsnog, de kosten van de procedure in reconventie in eerste aanleg aldus worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Incidenteel appel [geïntimeerde 5]
3.12
[geïntimeerde 5] heeft een grief opgeworpen tegen de overweging van de rechtbank dat de opdracht van [appellante] ook door [geïntimeerde 5] is overgenomen. Het standpunt van [geïntimeerde 5] niet met [appellante] te hebben gecontracteerd is hierboven in principaal appel onder 3.5 al aan de orde geweest - en gehonoreerd - en behoeft dus geen verdere behandeling. [geïntimeerde 5] heeft dit al in eerste aanleg ingenomen verweer kennelijk op deze wijze opnieuw onder de aandacht van het hof willen brengen. Omdat dit verweer ook zonder incidenteel appel zou moeten zijn behandeld, is er geen plaats voor een kostenveroordeling.

4.4. De beslissing

Het hof:
in principaal appel
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep jegens [bewindvoerder] ;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover in conventie gewezen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van
- [bewindvoerder] begroot op nihil;
- [geïntimeerde 2] begroot op nihil;
- [geïntimeerde 3] begroot op € 741,00 aan verschotten en € 9.702,00 voor salaris;
- [geïntimeerde 4] begroot op € 741,00 aan verschotten en € 9.702,00 voor salaris;
- [geïntimeerde 5] begroot op € 741,00 aan verschotten en € 9.702,00 voor salaris;
in incidenteel appel [geïntimeerde 3]
verklaart de bij het vonnis waarvan beroep uitgesproken opheffing van het beslag op de woning van [geïntimeerde 3] uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 3] begroot op € 2.228,00 voor salaris;
in incidenteel appel [geïntimeerde 4]
vernietigt het bestreden vonnis in reconventie voor zover daarbij in reconventie de vordering van [geïntimeerde 4] is afgewezen betreffende de hoofdsom tot een bedrag van € 5.345,66 en betreffende de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 642,28 en [geïntimeerde 4] in de proceskosten is veroordeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling van een bedrag van € 5.345,66, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 vanaf 31 januari 2018 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [appellante] tot betaling van een bedrag van € 642,28 aan buitengerechtelijke kosten;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten van de procedure in reconventie draagt;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep in reconventie voor het overige;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten van het hoger beroep draagt;
voorts in principaal en incidenteel appel
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M.E. Hinskens-van Neck en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.