ECLI:NL:GHAMS:2021:1996

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.292.205/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in omgangsregeling tussen verwekker en minderjarige onder begeleiding van GI

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man, de verwekker van de minderjarige, om een voorlopige omgangsregeling. De man had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, waar zijn verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. De man is op 23 maart 2021 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 mei 2021 waren zowel de man als de vrouw aanwezig, evenals de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De man heeft een affectieve relatie gehad met de vrouw, die de moeder is van de minderjarige, die sinds december 2020 in een pleeggezin verblijft. De rechtbank had eerder de man niet in staat geacht om een omgangsregeling vast te stellen, maar het hof oordeelt dat de man recht heeft op contact met de minderjarige, onder de regie en begeleiding van de GI. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de man recht heeft op contact met de minderjarige, maar onder voorwaarden en met de nodige waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, maar het hof wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.292.205/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/311587 / FA RK 20-7198
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank) van 24 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 23 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 24 februari 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
- de vrouw;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
2.3
Nadien is bij het hof het volgende stuk ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de man van 18 mei 2021.
2.4
Het hof heeft de GI en de vrouw in de gelegenheid gesteld te reageren op voornoemd faxbericht van de man, hetgeen de GI heeft gedaan bij brief van 31 mei 2021.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2
De vrouw is de moeder van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 te [geboorteplaats] .
De vrouw is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] verblijft sinds 4 december 2020 in een (crisis)pleeggezin. De vrouw heeft om de week één uur begeleide omgang met [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 2 oktober 2020 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar (hierna: de kinderrechter) is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 2 oktober 2021.
3.4
Bij beschikking van 4 december 2020 van de kinderrechter is [de minderjarige] op grond van een daartoe strekkende machtiging met spoed uit huis geplaatst in een (crisis)pleeggezin. Bij beschikking van 15 december 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing gehandhaafd en aansluitend een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin tot 15 mei 2021. De machtiging uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 2 oktober 2021.
3.5
De man heeft op 22 december 2020 – gelijktijdig met de onderhavige provisionele vordering – bij de rechtbank een verzoekschrift in de bodemprocedure ingediend. Dit verzoekschrift is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/15/311586 / FA RK 20-7197.
In deze bodemprocedure heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
a. de toestemming van de vrouw door de toestemming van de rechtbank wordt vervangen, zodat de man kan overgaan tot erkenning van de minderjarige;
b. de man gerechtigd is de minderjarige bij zich te ontvangen: één weekend per veertien dagen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 15.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, daarbij een nader te bepalen opbouwregeling in acht nemend, althans een door de rechtbank te bepalen regeling;
c. partijen gezamenlijk worden belast met het gezag over de minderjarige.
3.6
Bij beschikking van 10 maart 2021 heeft de rechtbank in de bodemprocedure mr. L.M. Wagemaker, kantoorhoudende te Hoorn, benoemd tot bijzondere curator voor [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om bij wege van een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van de bodemprocedure te bepalen dat hij gerechtigd is [de minderjarige] wekelijks gedurende twee uur te bezoeken op een nader te bepalen locatie, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en uitvoerbaar bij voorraad, alsnog zijn inleidende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen, en te bepalen dat hij gerechtigd is [de minderjarige] wekelijks gedurende twee uur te bezoeken op een nader te bepalen locatie, althans te bepalen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Overeenkomstig artikel 337 lid 1 Rv kan van een beschikking waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd hoger beroep worden ingesteld voordat de eindbeschikking wordt gewezen (ECLI:NL:HR:2014:3533).
5.2
Het hof stelt voorop dat een voorlopige (provisionele) voorziening een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Het algemene vereiste dat de partij die de provisionele voorziening vraagt, belang moet hebben bij een dergelijk verzoek, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op de voet van artikel 223 Rv, leidt tot het vereiste dat de verzoeker in die zin belang bij het verzoek moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. De belangen van partijen dienen te worden afgewogen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofzaak en de proceskansen daarin.
5.3
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er in de gegeven omstandigheden geen mogelijkheid is om op dit moment een (begeleide) omgangsregeling vast te stellen en stelt daartoe het volgende. De vrouw heeft niet betwist dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Het feit dat (nog) niet is vastgesteld (voor zover nodig) dat hij de biologische vader is van [de minderjarige] , kan niet in de weg staan aan vaststelling van een voorlopige omgangsregeling. De man heeft een serieuze en consistente wens om betrokken te zijn bij het leven van [de minderjarige] , zodat sprake is van ‘intended family life’. Ingevolge het EVRM en het IVRK heeft een kind het recht te weten van wie het afstamt. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat in gevallen waarin geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking een verzoek tot omgang van de verwekker niet zonder meer kan worden afgewezen, zeker niet in een situatie dat het aan een ouder van het kind te wijten is dat er tussen de verwekker en het kind geen contact bestaat, terwijl de verwekker wel altijd contact heeft gewild. Volgens het EHRM is in die situatie wellicht al sprake van family life op grond van de intentie daartoe, maar in ieder geval is sprake van een recht dat ook begrepen is onder artikel 8 EVRM (het recht op private life).
De rechtbank heeft ten onrechte meegewogen dat concrete informatie over (het leven van) de man ontbreekt. Het feit dat hij niet bekend is bij de GI is niet aan de man te wijten. De man is niet betrokken bij het perspectiefonderzoek, terwijl geen concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld die maken dat er geen contact kan zijn. Er zijn geen zorgen over de man, anders dan dat de vrouw heeft gezegd dat zij vreest dat de man een slechte invloed zal hebben op [de minderjarige] . Het is van belang dat de man wordt geïntroduceerd als hechtingsfiguur zodat ook gekeken kan worden in hoeverre de man een rol kan spelen in het perspectief van [de minderjarige] . Echter, om te kunnen worden meegenomen in het perspectiefonderzoek is het noodzakelijk dat zijn recht op contact met [de minderjarige] wordt vastgesteld. De man is bereid om het contact onder begeleiding aan te gaan. In de bodemprocedure zit weinig schot. Hij wil geen kostbare tijd met [de minderjarige] verloren laten gaan en herhaalt derhalve in hoger beroep zijn verzoek.
5.4
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij contact tussen de man en [de minderjarige] niet in het belang van [de minderjarige] acht. Zij ontkent niet dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is, maar zij geeft hem geen toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] . De relatie van partijen is nog voor de geboorte van [de minderjarige] verbroken. Zij heeft diverse keren geprobeerd de man bij de zwangerschap te betrekken, maar ondanks zijn toezegging is hij nooit komen opdagen. Zij wil haar dochter en het pleeggezin waar zij verblijft behoeden voor teleurstellingen, aldus de vrouw.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het haar tot op heden niet is gelukt de man te ontmoeten. Op 30 april 2021 stond een (kennismakings)afspraak gepland, maar de man is – zonder bericht van verhindering – niet komen opdagen omdat hij ziek was en geen telefoon of internet voorhanden had. Met de man is nadien wel telefonisch contact geweest, maar omdat de GI de man nog niet ‘in levende lijve’ heeft gezien, is het voor de GI op dit moment niet duidelijk wie de man is, wat hij [de minderjarige] kan bieden en of hij geen gevaar voor haar oplevert. De GI staat niet onwelwillend tegenover contact tussen [de minderjarige] en de man op termijn, maar [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje van zeven maanden oud, dat recent is verhuisd naar een nieuw (perspectiefbiedend) pleeggezin, wat haar derde opvoedsituatie in korte tijd is. De door de man verzochte voorlopige omgangsregeling is niet in het belang van [de minderjarige] . De GI wenst zelf de regie te hebben en verzoekt het hof geen regeling vast te stellen.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Uitgangspunt is dat elk kind zijn of haar vader moet kunnen leren kennen en recht heeft op contact met hem. De raad meent dan ook dat op korte termijn een eerste contactmoment tussen de man en [de minderjarige] tot stand moet worden gebracht. Vervolgens kan worden onderzocht wat de man [de minderjarige] kan bieden en welke rol hij in haar leven kan spelen. De raad adviseert op korte termijn een begeleid contact te organiseren, gevolgd door een contactregeling onder de regie van de GI. Of de man voor [de minderjarige] een hechtingsfiguur wordt of op afstand blijft, zal in de toekomst blijken. Uiteraard zal eerst met de man gesproken moeten worden, maar het één kan snel op het andere volgen. Omdat na de zitting in eerste aanleg het contact tussen de man en [de minderjarige] op de lange baan is geschoven, is wat de raad betreft nu haast geboden.
5.7
Tijdens de zitting in hoger beroep zijn de man en de GI overeengekomen dat zij op dinsdag 11 mei 2021 een beeldbelafspraak met elkaar zullen hebben. De man zal dit gesprek hebben op het kantoor van zijn advocaat. Tijdens het gesprek zal tevens een afspraak gemaakt worden voor een eerste contactmoment tussen de man en [de minderjarige] . De man zal na afloop van deze bespreking met de GI aan het hof laten weten of hij nog behoefte heeft aan een beslissing van het hof in de onderhavige procedure.
5.8
Bij faxbericht van 18 mei 2021 heeft de man het hof verzocht beschikking te wijzen.
5.9
Bij brief van 31 mei 2021 heeft de GI aan het hof laten weten dat de beeldbelafspraak op 11 mei 2021 geen doorgang heeft gevonden, omdat de man naar eigen zeggen de weg naar het kantoor van zijn advocaat niet kon vinden. Ook op de volgende afspraak op 19 mei 2021 is de man – zonder bericht van verhindering – niet verschenen. Enkele dagen later heeft de GI van de man het bericht ontvangen dat hij is uitgegleden onder de douche en een lichte hersenschudding heeft. Zolang het gesprek tussen de man en de GI niet is gevoerd, verzoekt de GI het hof niet over te gaan tot het vaststellen van een omgangsregeling, omdat het niet nakomen van afspraken [de minderjarige] , die zich momenteel aan het hechten is binnen het pleeggezin, kan schaden. De GI heeft daarbij tevens aangegeven dat haar brief is opgesteld met de goedkeuring van de vrouw, dat de vrouw zich schaart achter de inhoud van de brief en zelf geen brief aan het hof zal opstellen.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is. Evenmin is in geschil dat sprake is van intended family life in de zin van private life, op grond waarvan de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
Bij de rechtbank is sinds 22 december 2020 een bodemprocedure aanhangig, waarin de man heeft verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] , het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] en hem te belasten met het gezag over [de minderjarige] . In deze procedure heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd, die volgens de advocaat van de man op 6 mei 2021 een verslag heeft uitgebracht. Voor het hof is niet duidelijk of de rechtbank op korte termijn zal beslissen in de bodemprocedure. Met de raad is het hof van oordeel dat de man en [de minderjarige] recht hebben op contact met elkaar en dat op korte termijn een eerste contact tussen hen tot stand moet worden gebracht. Naar het oordeel van het hof heeft de man dan ook belang bij de door hem verzochte voorlopige voorziening, in de zin dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de beslissing in de bodemprocedure bij de rechtbank afwacht.
Echter, [de minderjarige] is een meisje van nog geen jaar oud, dat in december 2020 in een crisispleeggezin is geplaatst en recent is verhuisd naar een ander pleeggezin. Het contact tussen de man en [de minderjarige] zal om die reden op zeer zorgvuldige wijze en met de nodige (veiligheids)waarborgen moeten worden vormgegeven. Omdat het de GI – ondanks de diverse pogingen daartoe – tot op heden niet is gelukt om kennis te maken met de man, ziet het hof op dit moment geen mogelijkheden om een regeling vast te stellen, anders dan dat de man recht heeft op contact met [de minderjarige] onder de regie en begeleiding van de GI. Tot op heden heeft de man zich, al dan niet door overmacht, niet betrouwbaar getoond in het nakomen van de gemaakte afspraken. De man dient daarin hoe dan ook verandering te brengen. Daarbij dient hij zich te realiseren dat er pas contact met [de minderjarige] kan plaatsvinden nadat tussen de GI en de man een (kennismakings)gesprek heeft plaatsgevonden en veiligheidsafspraken zijn gemaakt.
5.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en als volgt zal beslissen.

6.De beslissing

Het hof,
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 24 februari 2021 en opnieuw beschikkende:
stelt vast dat de man voor de duur van de bodemprocedure recht heeft op contact met de minderjarige [dochter] , geboren [in] 2020 in de gemeente [geboorteplaats] , onder de regie en begeleiding van de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 29 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.