ECLI:NL:GHAMS:2021:1993
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van kinderalimentatie bij voorlopige voorziening met buitenwerkingstelling van eerdere beschikking
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de kinderalimentatie. De man, verzoeker, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2015 aangevochten, waarin een kinderbijdrage van € 100,- per kind per maand was vastgesteld. De man verzocht om de kinderbijdrage op nihil te stellen, omdat hij door de coronacrisis in financiële problemen was geraakt. De vrouw, verweerster, heeft verweer gevoerd en betoogd dat de man zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn woonlasten zijn gestegen en dat zijn inkomsten uit zijn taxibedrijf door de coronacrisis aanzienlijk zijn gedaald. Het hof oordeelde dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn omstandigheden zijn gewijzigd en dat hij thans onvoldoende draagkracht heeft om de in 2015 vastgestelde kinderbijdrage te voldoen. Het hof heeft de kinderbijdrage daarom vastgesteld op € 50,- per maand, met ingang van 16 maart 2021, en de eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam in zoverre buiten werking gesteld. De man werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking, en de kosten van het incident werden gecompenseerd.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de wijziging van omstandigheden in alimentatiezaken en de mogelijkheid om voorlopige voorzieningen te treffen in afwachting van de hoofdprocedure.