ECLI:NL:GHAMS:2021:1982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.282.759/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van appellanten in hoger beroep inzake bewind en machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de niet-ontvankelijkheid van appellanten in hun verzoek om een machtiging voor het betalen van openstaande declaraties. De appellanten, vertegenwoordigd door advocatenkantoor R.F. Ronday B.V., waren in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter die hun verzoek had afgewezen. De bewindvoerder, Balans Casemanagement B.V., verzocht primair om de appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, omdat zij niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt volgens de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof overwoog dat de appellanten niet onder de kring van belanghebbenden vielen zoals gedefinieerd in artikel 798 Rv, en verklaarde hen niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. Tevens werd de proceskostenveroordeling aan de zijde van de bewindvoerder vastgesteld op € 1.671,-. De beschikking is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de overige rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.282.759/01
zaaknummer rechtbank: 8538203 EB VERZ 20-7605
beschikking van de meervoudige kamer van 29 juni 2021 inzake
Advocatenkantoor mr. R.F. Ronday B.V.,
h.o.d.n. Ronday & Hartman Advocaten,
gevestigd te Mijdrecht en
[appellant 1] en [appellant 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: appellanten,
advocaat: mr. R.F. Ronday te Mijdrecht,
en
Balans Casemanagement B.V.,
gevestigd te Lelystad,
als rechtsopvolger van
Goedhart Amsterdam B.V.
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder (thans handelend in haar hoedanigheid van curator van [belanghebbende] ),
advocaat: mr. E. van der Hoeden te Laren.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: [belanghebbende] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 29 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Appellanten zijn op 27 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De bewindvoerder heeft op 27 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een faxbericht van de zijde van de bewindvoerder van 3 februari 2021 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling was gepland op 19 februari 2021. Deze zitting heeft echter geen doorgang gevonden in verband met ziekte van mr. Ronday. Bij brief van 23 februari 2021 heeft het hof partijen voorgesteld de zaak schriftelijk af te doen en beiden in de gelegenheid gesteld nog een nadere schriftelijke toelichting te geven. Partijen hebben bij brieven van 1 maart 2021 respectievelijk 11 maart 2021 ingestemd met schriftelijke afdoening.
2.5
Vervolgens is ter griffie van het hof ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van appellanten van 29 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de bewindvoerder van 6 april 2021, ingekomen op 7 april 2021.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van de kantonrechter van 27 september 2019 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [belanghebbende] , geboren te [geboorteplaats] [in] 1929, onder bewind gesteld met ingang van 27 september 2019 tot 6 januari 2020. Tevens is bij die beschikking voor dezelfde periode een mentorschap voor [belanghebbende] ingesteld. Daarbij is Goedhart Amsterdam B.V. benoemd tot bewindvoerder en mentor.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter van 27 december 2019 zijn het op 27 september 2019 ingestelde bewind en mentorschap ten behoeve van [belanghebbende] verlengd tot en met 1 april 2020.
3.3
Bij beschikking van de kantonrechter van 31 maart 2020 zijn het op 27 september 2019 ingestelde bewind en mentorschap ten behoeve van [belanghebbende] verlengd tot en met 1 april 2021.
3.4
Bij beschikking van de kantonrechter van 29 mei 2020 zijn het op 27 september 2019 ingestelde bewind en mentorschap ten behoeve van [belanghebbende] , geëindigd door de ondercuratelestelling van [belanghebbende] , met benoeming van Goedhart Amsterdam B.V. tot curator.
Bij beschikking van de kantonrechter van 26 oktober 2020 is Balans Casemanagement B.V. tot tijdelijk opvolgend curator benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter afgewezen het verzoek van de (voormalig) bewindvoerder een machtiging af te geven voor het betalen van de nog openstaande declaraties van [appellant 2] en/of [appellant 1] van in totaal € 8.890,70.
4.2
Appellanten verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog te bepalen dat het inleidend verzoek wordt toegewezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
4.3
De (voormalig) bewindvoerder verzoekt primair appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun inleidend verzoek. Subsidiair verzoekt de bewindvoerder het inleidend verzoek van appellanten af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt de bewindvoerder de appellanten te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten in beide instanties.

5.Ontvankelijkheid in hoger beroep

5.1
Appellanten zijn van mening dat de kantonrechter ten onrechte geen machtiging aan de bewindvoerder heeft verstrekt om de openstaande declaratie aan hen te betalen. Zij hebben daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat [belanghebbende] hen opdracht heeft gegeven om haar als advocaat bij te staan en dat [belanghebbende] daartoe op 13 augustus 2019 een opdrachtbevestiging heeft ondertekend. Appellanten menen dat [belanghebbende] ten tijde van de opdrachtverlening in staat was haar wil te bepalen en dat het haar wil was dat appellanten als haar advocaten zouden bewerkstelligen dat zij thuis verzorgd en verpleegd zou worden en dat geen neutrale derde tot haar bewindvoerder en mentor zou worden benoemd.
Appellanten hebben de nodige werkzaamheden als advocaat voor [belanghebbende] verricht en maken aanspraak op betaling voor deze werkzaamheden. De thans nog openstaande vordering op [belanghebbende] voor verrichte werkzaamheden is € 8.890,70. Het hof leidt uit het betoog van appellanten af dat zij zichzelf beschouwen als belanghebbenden en dat zij dus kunnen worden ontvangen in dit hoger beroep.
5.2
De bewindvoerder heeft primair betoogd dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in dit hoger beroep, omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden beschouwd in de machtigingsprocedure bij de kantonrechter, die heeft geleid tot de (in dit hoger beroep bestreden) beschikking van de kantonrechter.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 806 lid 1 Rv kan van de bestreden beschikking hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden (ingevolge het bepaalde in artikel 805 lid 1 Rv) en door andere belanghebbenden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
Ingevolge het tweede lid van laatstgenoemd artikel worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene, wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft. Op grond van de materiële bepalingen uit Boek 1 Burgerlijk Wetboek (BW) (curatele, artikel 1:379 BW; onderbewindstelling, artikel 1:432 BW; mentorschap, artikel 1:451 BW) valt deze kring nog uit te breiden met grootouders en kleinkinderen (als zijnde bloedverwanten in de rechte lijn), ooms en tantes, neven en nichten (als zijnde bloedverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad), het openbaar ministerie en, in voorkomende gevallen, de voogd, mentor, curator of bewindvoerder van betrokkene of de instelling waar hij verzorgd wordt.
5.4
Nog daargelaten de vraag of het hier een zaak van onderbewindstelling betreft als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv, vallen appellanten niet onder de kring van belanghebbenden als bedoeld in deze bepaling. Verder overweegt het hof als volgt. De bewindvoerder heeft aan de kantonrechter op de voet van artikel 441 lid 2 Rv verzocht hem te machtigen om de nog openstaande declaraties van appellanten te voldoen uit het vermogen van [belanghebbende] . In de bestreden beschikking is deze machtiging geweigerd en daartegen komen appellanten in hoger beroep. Bij de regeling van artikel 1:441 lid 2 BW, waarin aan de bewindvoerder de mogelijkheid is gegeven de kantonrechter om een machtiging te verzoeken indien de rechthebbende, zoals in deze zaak, niet in staat is in te stemmen met een door de bewindvoerder beoogde beschikkingshandeling, gaat het volgens de wetsgeschiedenis om een beperkte regeling, waarbij slechts de rechthebbende en de bewindvoerder zijn betrokken. Deze regeling gaat niet verder dan het bieden van de mogelijkheid dat de vereiste toestemming (van de rechthebbende) kan worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter. Aangenomen dient dan ook te worden dat voor anderen dan de rechthebbende en de bewindvoerder op dit punt geen rol is weggelegd, zodat aan hen (in elk geval) niet het recht van hoger beroep toekomt (zie HR 11 januari 2002,ECLI:NL:HR:2002:AD4932). Hierin ligt besloten dat de machtigingsprocedure van artikel 1:441 lid 2 BW geen rechtstreekse betrekking heeft op de rechten en verplichtingen van appellanten. Een ander oordeel zou immers leiden tot een niet door de wetgever beoogde uitbreiding van de bij de procedure van artikel 441 lid 2 Rv betrokkenen. Appellanten kunnen daarom evenmin op grond van artikel 798 lid 1 Rv als belanghebbende worden aangemerkt.
5.5
Het hof zal, gelet op het voorgaande, appellanten niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
5.6
Ten aanzien van het verzoek van de bewindvoerder om appellanten in de werkelijke proceskosten in beide instanties te veroordelen, is het hof van oordeel dat de omstandigheden niet van dien aard zijn dat deze daartoe voldoende grondslag bieden.
Gezien de uitkomst van dit hoger beroep, ziet het hof aanleiding om appellanten te veroordelen in de aan de hand van het liquidatietarief te bepalen proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de bewindvoerder. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aard van de procedure in eerste aanleg en het gegeven dat het daar ging om een door de bewindvoerder aan de kantonrechter voorgelegd verzoek, bestaat er geen aanleiding om appellanten in de kosten van de procedure in eerste aanleg te veroordelen.
5.7
Het hof begroot de kosten advocaat aan de zijde van de bewindvoerder, conform het liquidatietarief (Tarief II) van € 1.114,- per punt, op € 1.671,-, rekening houdend met de in hoger beroep gemaakte kosten verbonden aan het voeren van verweer door middel van het indienen van een verweerschrift (1 punt) en een nadere schriftelijke toelichting in een rekestenprocedure (0,5 punt). Er is geen griffierecht in rekening gebracht.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

Het hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt appellanten tot betaling aan de bewindvoerder van de in de procedure in hoger beroep gemaakte proceskosten, die het hof begroot op € 1.671, – aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 29 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.