ECLI:NL:GHAMS:2021:1972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.287.825/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onder toezichtstelling van minderjarige in het kader van ontwikkelingsbedreiging en opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind A]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 29 december 2020 beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 1 oktober 2020, waarin [kind A] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De vader heeft als belanghebbende een verweerschrift ingediend en de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De moeder verblijft op een geheim adres en heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie en de omgang met de vader. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn voor [kind A], die voortkomen uit de opvoedsituatie bij de moeder en het ontbreken van contact met de vader. De moeder heeft onvoldoende hulpverlening geaccepteerd en er zijn zorgen over de emotionele ontwikkeling van [kind A]. De vader heeft [kind A] bijna drie jaar niet gezien, wat de situatie verder compliceert.

Het hof heeft overwogen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [kind A] te waarborgen. De moeder heeft tot op heden niet voldoende stappen gezet om de situatie te verbeteren, en de hulpverlening is onvoldoende geaccepteerd. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de noodzaak van de ondertoezichtstelling wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.287.825/01
zaaknummer rechtbank: C/13/689573/JE RK 20-784
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juni 2021 inzake
[de moeder],
verblijvende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
verweerder in hoger beroep,
gevestigd te Den Haag, locatie: Breda,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- [de vader]
,wonende te [woonplaats] , verder te noemen: de vader, advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg;
- de minderjarige, [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de gecertificeerde instelling de stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van
1 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 29 december 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 1 oktober 2020.
2.2
De vader heeft op 1 maart 2021 als belanghebbende een verweerschrift ingediend.
2.3
Voorts is bij het hof ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 1 februari 2021 met bijlage, ingekomen op 9 februari 2021;
-een e-mailbericht van de zijde van de vader van 18 maart 2021 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber;
- de advocaat van de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
De moeder is door middel van een telefonische verbinding aanwezig geweest bij de zitting. Voor de moeder is opgetreden mevrouw G.I. Dandoy, tolk in de Hongaarse taal.
De vader is door middel van een videoverbinding aanwezig geweest ter zitting.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [kind A] [in] 2016 geboren. De vader heeft [kind A] erkend. Beide ouders hebben het gezag over [kind A] .
3.2
De moeder verblijft op een geheim adres via de Safegroup, samen met [kind A] en [kind B] , haar zoon uit een vorige relatie.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [kind A] onder toezicht gesteld van de GI tot 1 oktober 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de raad om [kind A] onder toezicht te stellen, alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Nu de moeder de Hongaarse nationaliteit heeft en [kind A] en de vader de Nederlandse nationaliteit hebben, heeft de zaak een internationaal karakter. De rechtbank is van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter uitgegaan. Dat is juist, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Niet in geschil is dat het Nederlandse recht op deze zaak van toepassing is. Ook het hof gaat daarvan uit.
5.2
Aan de orde is de vraag of de kinderrechter [kind A] terecht en op juiste gronden onder toezicht heeft gesteld, of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn en de ondertoezichtstelling ook thans nog nodig is.
5.3
De moeder voert (in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting) - kort samengevat - aan dat geen grond bestaat voor een ondertoezichtstelling. Er is voldoende hulpverlening ingezet om te voorkomen dat [kind A] in haar ontwikkeling wordt geschaad en de moeder werkt daaraan mee. Volgens de moeder is er wel noodzaak om een gedegen onderzoek te verrichten naar de veiligheid van haar dochter in de omgang met haar vader. De moeder betwist tenslotte dat zij de omgang tussen [kind A] en haar vader onnodig vertraagt.
5.4
De raad heeft ter zitting verweer gevoerd. De raad meent dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Hoewel de ondertoezichtstelling reeds vijf maanden loopt, is tot op heden onvoldoende hulpverlening ingezet omdat de moeder dit afhoudt. De GI heeft pas in de week voorafgaand aan de zitting kennis kunnen maken met de moeder, [kind A] en haar oudere broertje, [kind B] . De raad maakt zich zorgen over de emotionele ontwikkeling van [kind A] . Zij heeft langere tijd geen contact gehad met de vader. De raad meent dat gespecialiseerde hulpverlening geïndiceerd is om ervoor te zorgen dat [kind A] een ander beeld van de vader kan krijgen. Zij krijgt, zolang deze hulpverlening nog niet is opgestart, speltherapie aangeboden. Er dient in overleg met de moeder een veiligheidsplan te worden opgezet.
De raad heeft gelet op de huidige gang van zaken onvoldoende vertrouwen dat in het vrijwillig kader hulpverlening tot stand zal komen. Daarnaast is het van belang dat de moeder hulp krijgt van de GI bij het behouden van haar woning. Ook is van belang dat de moeder emotionele toestemming aan [kind A] kan geven voor het contact met de vader. Dit is van belang voor de verdere (identiteits)ontwikkeling van [kind A] , aldus de raad.
5.5
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat [kind A] terecht onder toezicht van de GI is gesteld. Het opstarten van omgang met [kind A] in het vrijwillig kader is niet mogelijk gebleken. De vader heeft [kind A] thans bijna drie jaar niet gezien, omdat de moeder er alles aan doet om afstand tussen hem en [kind A] te creëren. De vader betwist dat het ontbreken van omgang aan hem te wijten is. De moeder zegt telkens mee te werken, maar zodra de omgang van start gaat, trekt zij zich terug. De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling en ziet dit als een straf. Dit blijkt ook uit het feit dat zij tegen deze maatregel in beroep gaat.
De vader hoopt met behulp van de GI een rol in het leven van [kind A] te gaan krijgen, maar vindt het allemaal veel te lang duren. Het hof begrijpt de vader aldus dat hij een nader onderzoek in onderhavige procedure niet nodig vindt.
5.6
De GI meent dat op juiste gronden een ondertoezichtstelling is uitgesproken. De samenwerking met de moeder verloopt uiterst moeizaam, omdat de moeder tot voor kort al het contact met de GI afhield. Eerst op 11 maart 2021 heeft het eerste huisbezoek plaatsgevonden. De donderdag voorafgaand aan de zitting heeft de gezinsmanager de kinderen voor het eerst kunnen zien. Daarom is thans nog onvoldoende hulpverlening ingezet in het gezin, terwijl de noodzaak daartoe wel bestaat.
De moeder stemt nu in met hulpverlening voor de kinderen, maar meent dat zijzelf geen hulp nodig heeft. Dat ziet de GI anders. Zowel de moeder, [kind A] als [kind B] zijn getuige geweest van huiselijk geweld. De GI is van mening dat ook behandeling van de moeder noodzakelijk is. Het gezin als geheel dient te worden geholpen en niet alleen de kinderen.
De ontwikkelingsbedreiging van [kind A] is nog altijd aanwezig. Er zijn signalen dat het niet goed gaat met [kind A] . [kind A] is sinds de laatste lockdown steeds vaker afwezig op school. Ook zijn er zorgen ten aanzien van [kind B] . Ook hij is veelvuldig afwezig op school en kampt met fysieke klachten zoals misselijkheid en hoofdpijn. De gezinsmanager wil daarom [kind B] ook betrekken in het gezinsplan. De GI heeft een veiligheidsplan gemaakt en wil dit bespreken met de moeder. Daar was de gezinsmanager echter tot voor kort niet toe in staat omdat de moeder haar niet in de thuissituatie toeliet. De moeder heeft thans nog een voor de vader geheim adres. De gezinsmanager meent dat die situatie doorbroken dient te worden en wil op neutrale wijze gesprekken gaan voeren met beide ouders over de opbouw van het contact. De gezinsmanager wil in overleg met beide ouders de gegevens van de school van de kinderen en van de behandelend arts met de vader delen. Ook wil de GI gesprekken gaan voeren met de moeder en de Safegroup zodat zij al het nodige kan doen om de huidige woning te behouden. Gelet op het voorgaande was de ondertoezichtstelling noodzakelijk en is dit thans nog steeds het geval.
5.7
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.8
Het hof overweegt dat de maatregel van ondertoezichtstelling een inmenging in het gezinsleven van ouders en de kinderen betekent. Conflicten over het tot stand brengen dan wel houden van een omgangsregeling, kunnen het verlenen van de ondertoezichtstelling derhalve slechts rechtvaardigen indien deze op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige opleveren en de hulp die noodzakelijk is voor het wegnemen van die bedreiging niet, of niet voldoende wordt geaccepteerd (zie ook HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009 en HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295). Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake.
5.9
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [kind A] veel heeft meegemaakt in haar jonge leven. Haar ouders hebben een turbulente relatie gehad waarbij sprake was van huiselijk geweld en al in 2017 is een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken vanwege ernstige conflicten tussen de ouders. [kind A] en haar (half)broer [kind B] zijn getuige geweest van het huiselijk geweld. Sinds februari 2019 is er geen contact of samenwerking tussen de ouders meer. Er is sprake van zeer ernstig onderling wantrouwen tussen de ouders. Daarnaast heeft [kind A] diabetes, type 1, en is zij vaak opgenomen geweest in het ziekenhuis. Ook hiervan heeft zij volgens de raad mogelijk een trauma opgelopen.
[kind A] heeft vanaf april 2019 met de moeder en [kind B] op een voor de vader geheime locatie via de Safegroup verbleven. In die periode zijn [kind A] , [kind B] en de moeder overgeplaatst naar een andere regio in verband met de dreiging die destijds vanuit de vader kwam. Vanaf 27 juli 2020 verblijven zij in een woning die verbonden is aan de Safegroup.
Op 30 juli 2020 is naar aanleiding van gesprekken met de vader de veiligheidsinschatting gewijzigd en hoeft de regio waar de moeder en de kinderen verblijven en de betrokken hulpverlening niet meer voor de vader geheim te blijven. Vanuit de Safegroup is beide ouders een traject aangeboden (‘Ervaringswijs’) waarin zij de huiselijk geweld ervaringen uit het verleden konden bespreken met een ervaringsdeskundige. De vader heeft deelgenomen aan deze gesprekken. De moeder heeft aangegeven de voorkeur te geven aan een Hongaars sprekende psycholoog. De Safegroup heeft vervolgens als voorwaarde aan het verblijf in de woning gesteld dat de moeder in behandeling zou gaan bij een Hongaars sprekende psycholoog, om zichzelf sterker te maken ter voorbereiding op toekomstig contact met de vader en om haar trauma te verwerken. Gebleken is ter zitting in hoger beroep dat de moeder een Hongaars sprekende psycholoog heeft gevonden, maar dat dit traject meteen is gestopt omdat de moeder volgens de psycholoog geen hulp nodig had. Ook heeft de Safegroup de moeder systeemgesprekken aangeboden, waarvoor zij niet openstond vanwege de angst voor de vader.
[kind A] heeft sinds februari 2019 de vader slechts eenmaal en onder begeleiding gezien. Volgens de voorlopige omgangsregeling zou de vader [kind A] eenmaal per week onder begeleiding mogen zien.
Tevens is gebleken dat de GI tot voor kort geen of nauwelijks contact kon krijgen met de moeder. Eerst op 11 maart 2021 is de gezinsmanager op huisbezoek geweest bij de moeder en heeft zij de kinderen kunnen zien. [kind A] heeft in de afgelopen periode speltherapie ontvangen om de ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden te kunnen verwerken, hetgeen positief is afgerond.
5.1
Uit het hiervoor verhandelde blijkt dat de zeer ernstige spanningen tussen de ouders in de weg staan aan een onbelast contact tussen [kind A] en de vader. De moeder is voor de vader gevlucht en moet zich openstellen voor hulpverlening aan [kind A] (en [kind B] ), maar ook voor zichzelf om een stabiele woonplek voor het gezin en een goede opvoedingssituatie voor de kinderen te kunnen bereiken en behouden. Tot aan de zitting in hoger beroep waren hiervoor nog maar zeer beperkte stappen gezet, mede omdat het erg lastig is gebleken om met de moeder in contact te komen en te blijven. Het hof acht het aannemelijk dat, zoals de raad stelt, het in het belang van de identiteitsontwikkeling van [kind A] is om zich een eigen beeld over haar vader te kunnen vormen. [kind A] is voor dit contactherstel met de vader, gelet op haar leeftijd, afhankelijk van de steun van haar moeder. De moeder is echter onmachtig gebleken om [kind A] die steun te bieden. Zo heeft de moeder ter zitting in hoger beroep verklaard dat als [kind A] zelf contact wil met de vader, [kind A] zelf contact met hem zal opnemen. Daarmee legt de moeder de verantwoordelijkheid voor het contactherstel bij [kind A] , terwijl dit gelet op haar jonge leeftijd niet passend is. Het hof overweegt voorts dat niet is gebleken van contra-indicaties voor begeleid contact tussen [kind A] en de vader. De moeder heeft niet onderbouwd waarom op dit moment, op een neutrale plek en onder begeleiding van de GI, contact met de vader niet mogelijk zou zijn. Het hof betrekt daarbij tevens de omstandigheid dat volgens de Safegroup sinds 30 juli 2020 de veiligheidsinschatting is aangepast.
De school heeft zorgen geuit over [kind A] nu zij vaker afwezig is op school en de moeder verminderd bereikbaar is voor school. Daarbij komt dat ook zorgen bestaan over het welzijn [kind B] , die vaak over hoofdpijn en misselijkheid klaagt en school verzuimt.
Daarnaast is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de moeder de woning dreigt te verliezen nu zij niet voldoet aan een van de voorwaarden waaronder zij de woning heeft toegewezen gekregen, te weten het zich onder behandeling laten stellen van een Hongaars sprekende psycholoog. Het mogelijk verlies van de woning is opnieuw een bedreiging voor de stabiliteit in de opvoedsituatie van deze kwetsbare kinderen. Gelet op al het voorgaande was ten tijde van de ondertoezichtstelling sprake van een ontwikkelingsbedreiging voor [kind A] en is deze ontwikkelingsbedreiging nog steeds actueel.
5.11
Voor het hof staat voldoende vast dat de door de GI geboden hulp door de moeder niet voldoende wordt geaccepteerd, waardoor voormelde ontwikkelingsbedreiging onvoldoende is weggenomen. De raad heeft in het raadsrapport van 2 maart 2020 de volgende doelen gesteld: “ [kind A] heeft het trauma en de ingrijpende gebeurtenissen in haar leven een plek gegeven, de moeder heeft het trauma en de ingrijpende gebeurtenissen een plek gegeven, [kind A] heeft een eigen beeld van de vader, [kind A] groeit op in een veilige en stabiele omgeving”.
Het hof moet constateren dat afgezien van het eerste doel, waarvoor succesvol speltherapie is ingezet, de overige doelen tot op heden niet behaald zijn. Ter zitting is gebleken dat de moeder het contact met de GI tot voor kort afhield waardoor de GI onvoldoende de gelegenheid heeft gehad passende hulpverlening in te zetten. Ook heeft de moeder alleen hulpverlening voor [kind A] geaccepteerd, terwijl het gezin als geheel hulpverlening nodig heeft. Daarbij is van belang dat volgens de raad de traumaproblematiek van de moeder een belemmering vormt voor het bevorderen van contactherstel tussen [kind A] en de vader, maar wil de moeder dat niet inzien. Het hof ziet in de verklaring van de moeder dat zij een Hongaars sprekende psycholoog heeft bezocht, maar dat hij meende dat zij geen hulp nodig zou hebben, onvoldoende grond om te oordelen dat de moeder daadwerkelijk hulp heeft gezocht danwel dat niet nodig zou hebben.
Gelet op de omstandigheid dat de moeder nog altijd bang is voor de vader en dit ook uitdraagt naar [kind A] , door bijvoorbeeld de omgang met de vader te weigeren omdat dit niet veilig zou zijn, is het hof van oordeel dat een gezinsgerichte aanpak, zoals door de GI is voorgesteld, passend lijkt om de blijvende veiligheid van de kinderen te waarborgen. Deze is echter tot op heden nog niet van de grond gekomen.
Daarnaast acht het hof het van belang dat de GI, zoals ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht, de moeder ondersteuning biedt in het behouden van haar woning via de Safegroup. Het is niet in het belang van de kinderen dat de moeder haar woning verliest. Het hof is van oordeel dat gelet op de complexiteit van de gezinsproblematiek, en de opstelling van de moeder tot nog toe, niet volstaan kan worden met hulpverlening in een vrijwillig kader. Gelet op het voorgaande was de ondertoezichtstelling noodzakelijk en is dit thans nog steeds het geval.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, J.M.C. Louwinger-Rijk en L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 22 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.