ECLI:NL:GHAMS:2021:1920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
200.293.509/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onderzoek naar beleid en gang van zaken van zorginstelling Amsta door cliëntenraad Vondelstede

In deze zaak heeft de Cliëntenraad Vondelstede (CRV) op 28 april 2021 een verzoek ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Het verzoek was gericht op het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de zorginstelling Amsta, met als onmiddellijke voorzieningen het benoemen van een onafhankelijk lid van de Raad van Toezicht of het treffen van andere voorzieningen. Amsta heeft op haar beurt verweer gevoerd en de CRV niet-ontvankelijk verklaard. De zitting vond plaats op 20 mei 2021, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. De CRV heeft bezorgdheid geuit over de kwaliteit van zorg en de veiligheid van de aanstaande verhuizing van bewoners van Vondelstede, die noodzakelijk werd geacht vanwege een ingrijpende verbouwing. De Ondernemingskamer heeft de argumenten van de CRV en Amsta zorgvuldig afgewogen. Uiteindelijk heeft de Ondernemingskamer op 21 juni 2021 het verzoek van de CRV afgewezen, oordelend dat er geen gegronde redenen waren om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van Amsta. De Ondernemingskamer concludeerde dat de klachten van de CRV niet voldoende onderbouwd waren en dat de medezeggenschap van de CRV niet structureel werd ondermijnd door Amsta. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de Ondernemingskamer.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.293.509/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 21 juni 2021
inzake
CLIËNTENRAAD VONDELSTEDE,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKER,
advocaten:
mr. R.C. de Molen
mr. O.J.N.L Vranken, beiden kantoorhoudende te Den Haag,
t e g e n
de stichting
STICHTING AMSTA,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. W.K. Bischoten
mr. C.J.M. Vernooij, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

1.[A] ,

wonende te [....] ,

2.[B] ,

wonende te [....] ,

3.[C] ,

wonende te [....] ,

4.[D] ,

wonende te [....] ,

5.[E]

wonende de [....] ,

6.[F] ,

wonende te [....] ,

7.[G] ,

wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. W.K. Bischoten
mr. C.J.M. Vernooij, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.
Verzoeker en verweerster worden hierna als de CRV en Amsta aangeduid.

1.Het verloop van het geding

1.1
De CRV heeft bij verzoekschrift van 28 april 2021 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Amsta over de periode vanaf juli 2015;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. een (onafhankelijk) lid van de Raad van Toezicht te benoemen, met de titel van voorzitter en met doorslaggevende stem, of
b. een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht.
1.2
Amsta en de belanghebbenden hebben bij verweerschrift van 10 mei 2021 de Ondernemingskamer verzocht de CRV niet- ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de CRV af te wijzen.
1.3
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 20 mei 2021. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en onder overlegging van eerder toegestuurde nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Aan het einde van de zitting heeft de Ondernemingskamer medegedeeld dat in principe op termijn van zes weken, doch zo mogelijk eerder, een beschikking zal worden gegeven.
1.4
De CRV heeft bij verzoekschrift van 8 juni 2021 tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen (met producties) de Ondernemingskamer verzocht om (ook) een (onafhankelijk) functionaris bij Amsta te benoemen, met bevoegdheid om besluiten te nemen en aanwijzingen te geven omtrent de verhuizing, en aldus ook te toetsen of de verhuisplannen van Amsta voldoende veilig en werkbaar zijn, zodat – indien dat het geval is – de verhuizing alsnog op zeer korte termijn wordt uitgevoerd. De Ondernemingskamer heeft daarop termijnen gesteld voor verweer en een schriftelijke re- en dupliek en partijen laten weten dat op dat verzoek gelijktijdig met het eerdere verzoek zal worden beslist.
1.5
Amsta en belanghebbenden hebben bij (nader) verweerschrift van 11 juni 2021 (met producties) de Ondernemingskamer gevraagd het verzoek af te wijzen.
1.6
De CRV heeft in zijn schriftelijke repliek van 14 juni 2021 (met producties) in zijn standpunt volhard. Amsta en belanghebbenden hebben op 15 juni 2021 laten weten af te zien van dupliek.

2.Inleiding en feiten

2.1
Amsta is een zorginstelling die zorg en ondersteuning levert aan ouderen en aan mensen met een verstandelijke beperking, in het bijzonder aan mensen met complexe ondersteuningsvragen. Amsta is gevestigd op 27 locaties in Amsterdam; daarvan zijn achttien instellingen intramuraal. Vondelstede is daar een van. Amsta heeft een centrale cliëntenraad (hierna: de CCR) en op acht locaties een locatiegebonden cliëntenraad. De CRV is de locatiegebonden cliëntenraad voor Vondelstede. [A] en [B] zijn de bestuurders van Amsta. [C] , [D] , [F] , [E] en [G] vormen de Raad van Toezicht van Amsta.
2.2
Omdat het gebouw en de voorzieningen van Vondelstede volgens Amsta niet meer voldoen aan de hedendaagse en toekomstige eisen is een ingrijpende verbouwing nodig. Om die verbouwing te kunnen realiseren zullen de bewoners tijdelijk (voor de duur van minstens een jaar) moeten verhuizen. De CRV heeft al jaren klachten geuit over de kwaliteit van zorg in Vondelstede, heeft ook bezwaren tegen (het tijdstip van) de verhuizing en heeft in twijfel getrokken of de verhuizing veilig genoeg kan verlopen.
2.3
De besluiten van Amsta tot het uitvoeren van de verbouwing, een gewijzigde maaltijdvoorziening in de verbouwde locatie en het op de verhuizing betrekking hebbende sociaal plan heeft de CRV aan de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (hierna: de Commissie) voorgelegd. Tegen de uitspraak van de Commissie, waarin Amsta in het gelijk is gesteld, heeft de CRV beroep bij de Ondernemingskamer ingesteld. Bij beschikking van 23 maart 2021 heeft de Ondernemingskamer de CRV deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige de verzoeken afgewezen (ECLI:NL:GHAMS:2021:1105).
2.4
Op suggestie van de Ondernemingskamer zijn Amsta en de CRV mediation overeengekomen, onder leiding van een door de Ondernemingskamer aangewezen mediator. In het kader van de mediation hebben in maart en april 2021 enkele bijeenkomsten plaatsgevonden.
2.5
Na negen bezoeken door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) aan locaties van Amsta in de periode maart 2019 tot en met maart 2021 zijn op 16 april 2021 alle locaties van Amsta onder verscherpt toezicht gesteld. Op vier van de vijftien normen binnen de thema’s ‘inzet en deskundigheid van zorgverleners’ en ‘sturen op kwaliteit en veiligheid’ scoorde Amsta onvoldoende. De IGJ constateerde onder meer dat de dagelijkse cliëntenzorg op verschillende locaties aanhoudend stabiele kwaliteit mist en dat de leiding van Amsta geregeld niet zorgt voor voldoende zorgverleners met de nodige deskundigheid om passende zorg en zinvolle dagbesteding te bieden aan ouderen met langdurige problemen. Amsta is opgedragen voor 9 mei 2021 een plan van aanpak op te stellen om uiterlijk binnen 9 maanden de nodige verbeteringen door te voeren.
2.6
De CRV heeft bij brief van 21 april 2021 zijn bezwaren tegen het beleid en de gang van zaken van Amsta kenbaar gemaakt.
2.7
Op 3 en 4 mei 2021 hebben reflectiebijeenkomsten over de contouren van het plan van aanpak plaatsgevonden tussen de raad van bestuur van Amsta en de CCR respectievelijk de ondernemingsraad. Daarbij was (ook) de voorzitter van de CRV aanwezig. In die bijeenkomsten is geen concept-plan van aanpak met de CCR of de CRV gedeeld.
2.8
Op 6 mei 2021 heeft de CRV de mediation per direct beëindigd.
2.9
Bij brief van 6 mei 2021 heeft de CCR bij Amsta erop aangedrongen om de IGJ twee weken uitstel te verzoeken voor het plan van aanpak, om een zo optimaal mogelijke inspraak mogelijk te maken. Bij brief van 10 mei 2021 heeft Amsta de CCR laten weten dat dat verzoek door de IGJ is afgewezen, maar dat het plan van aanpak en de uitvoering een dynamisch proces zijn; het plan zal op 11 mei 2021 ook naar de CCR en de lokale cliëntenraden worden gestuurd, zodat zij inspraak kunnen uitoefenen.
2.1
Bij brief van 10 mei 2021 heeft de IGJ aan Amsta en de CRV samengevat het volgende geschreven. Reeds in eerdere stadia van het voornemen tot verhuizing van cliënten van Vondelstede had (onder meer) de voorzitter van de CRV bij de IGJ zorgen geuit over de kwaliteit en de veiligheid van zorg binnen Vondelstede. De IGJ was geen onderzoek gestart naar deze meldingen, omdat uit de toegezonden informatie geen risico voor de veiligheid van de patiënten bleek. Op 7 mei 2021 is opnieuw met de CRV gesproken. De IGJ heeft de CRV meegedeeld dat het verscherpt toezicht op Amsta gedeeltelijke overlap vertoont met de zorgen van de CRV. De IGJ heeft verder uitgelegd hoe het verbetertraject eruit ziet en heeft het belang van medezeggenschap, ook in een traject van verscherpt toezicht, benadrukt. De input van de CRV zal de IGJ meenemen bij haar toezicht op Amsta. Wat de (zorgen van de CRV omtrent de gang van zaken bij de) verhuizing betreft, is het volgens de IGJ de geëigende weg om daarover in contact te treden met de raad van bestuur. De IGJ gaat ervan uit dat het bestuur van Amsta en de CRV gezamenlijk tot een oplossing komen. Zorgen over de kwaliteit van de zorg kunnen verder worden gemeld bij het Landelijk Meldpunt Zorg, aldus nog altijd de IGJ.
2.11
Op 11 mei 2021 heeft Amsta (onder meer) het plan van aanpak aan de IGJ gestuurd. In haar begeleidende brief schreef Amsta dat zij het plan van aanpak als een “
levend document” beschouwt omdat zij de aanpak steeds met medewerkers en medezeggenschap zal bespreken en waar nodig met aanpassingen zal komen. Tevens is aandacht gevraagd voor de verhuizing van Vondelstede en is toezending van de onder 2.12 genoemde documenten aangekondigd.
2.12
Bij e-mail van 11 mei 2021 heeft Amsta de IGJ nog vier documenten opgestuurd, getiteld “Oplegger bij Draaiboek verhuizing Vondelstede t.b.v. 10 mei 2021”, “Cpt. Draaiboek verhuizing Vondelstede t.b.v. 10 mei 2021”, “Cpt. brief aankondiging verhuisdata bewoners en naasten” en “Corona-protocol bij verhuizingen”.
2.13
Amsta en de CRV zijn overeengekomen dat Amsta (niet eerder dan) op 17 mei 2021 de verhuizing van de bewoners van Vondelstede zal aankondigen. Amsta heeft op 17 mei 2021 de verhuizing daadwerkelijk aangekondigd. Deze zal op zijn vroegst zes weken later, dus op 28 juni 2021, plaatsvinden.
2.14
Inhoudelijk overleg tussen Amsta en de CRV over het plan van aanpak en de onder 2.12 genoemde stukken met betrekking tot de verhuizing heeft nog niet plaatsgevonden.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De CRV heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Amsta en dat de toestand van Amsta nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. De CRV klaagt – samengevat – erover dat:
a. de raad van bestuur weigert de CRV een concrete rol te laten spelen bij het opstellen van het plan van aanpak;
b. de raad van bestuur weigert om de aanstaande verhuizing van de bewoners van Vondelstede onderdeel te laten zijn van het plan van aanpak;
c. (de raad van bestuur van) Amsta de positie van de CRV als medezeggenschapsorgaan keer op keer actief ondermijnt en de relatie tussen de CRV en de bewoners beschadigt;
d. de raad van toezicht van Amsta weigert om een actieve rol te spelen in het conflict tussen de raad van bestuur van Amsta en de CRV;
e. Amsta het bestaan van ernstige tekortkomingen ook na het ingrijpen door de IGJ heeft ontkend of minst genomen heeft gebagatelliseerd;
f. Amsta al jaren niet in staat is tot organisatorische verbeteringen te komen;
g. de onderlinge verhoudingen ernstig zijn verstoord.
3.2
Daartegenover heeft Amsta allereerst de volgende verweren van formele aard aangevoerd. Het verzoek is volgens Amsta een schending van de mediationovereenkomst, waarin staat dat partijen gedurende de mediation in beginsel geen procedures aanhangig zullen maken over het onderwerp van de mediation. Verder heeft de CRV na de bezwarenbrief geen redelijke termijn gehanteerd voordat het enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer werd ingediend. Het verzoek is bovendien een verkapt hoger beroep tegen de beschikking van 23 maart 2021 en ten slotte heeft de CRV onvoldoende belang bij zijn verzoek. Dat ziet inhoudelijk namelijk op naleving van de Wmcz 2018 en de Governancecode zorg, die eigen toetsingsmogelijkheden hebben, en op de vraag hoe het plan van aanpak moet worden vormgegeven, welke vraag door de IGJ moet worden beantwoord.
3.3
De Ondernemingskamer verwerpt de formele verweren van Amsta. Wat er verder zij van de inhoud van de (niet overgelegde) mediationovereenkomst kan dat de cliëntenraad in beginsel niet beletten om gebruik te maken van zijn bij wet toegekende bevoegdheid een enquête te verzoeken. De beweerde schending van de in de mediation overeengekomen vertrouwelijkheid laat de Ondernemingskamer verder onbesproken, nu Amsta – die dit aanvoert – niet heeft toegelicht wat daarvan in deze enquêteprocedure de consequentie moet zijn. De in de (evenmin overgelegde) bezwarenbrief gehanteerde termijn is naar het oordeel van de Ondernemingskamer in het onderhavige geval niet zodanig kort dat deze tot niet-ontvankelijkverklaring moet leiden, aangezien de klachten voor Amsta niet onbekend waren en Amsta ook niet heeft betoogd dat zij, ware zij voorzien van een ruimere termijn, deze zou hebben benut om aan de klachten tegemoet te komen. Dat de Ondernemingskamer recentelijk nog het beroep van de CRV tegen het besluit van de Commissie heeft beoordeeld, is niet van belang; dit staat los het onderhavige enquêteverzoek, dat op zijn eigen merites en met inachtneming van de daarvoor geldende besliskaders door de Ondernemingskamer zal worden beoordeeld. Dat, ten slotte, de door de CRV naar voren gebrachte problematiek mede door andere wetten wordt bestreken en door andere instanties wordt getoetst, raakt op zichzelf niet aan de wettelijke bevoegdheid van de CRV om een enquête te verzoeken.
3.4
Ook op inhoudelijke gronden bepleit Amsta afwijzing van het verzoek. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
3.5
De Ondernemingskamer is van oordeel dat er geen gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Amsta. Dat volgt uit wat hierna wordt overwogen.
rol CRV bij plan van aanpak
3.6
De Ondernemingskamer neemt aan dat de CRV met deze klacht naar voren wil brengen dat hij niet is betrokken bij conceptversies van het op 11 mei 2021 bij de IGJ ingediende plan van aanpak en dat Amsta pas specifiek input verlangt bij een nog op te stellen locatiegebonden deelplan voor Vondelstede.
3.7
Geconstateerd moet worden dat (a) Amsta ter voorbereiding van het plan van aanpak enkele gesprekken heeft gevoerd, waarbij de contouren van het plan zijn besproken. Daarbij was ook de voorzitter van de CRV aanwezig; (b) Amsta van de IGJ geen uitstel heeft gekregen om het plan van aanpak, dat op 9 mei moest worden ingediend, twee weken later in te dienen om de input van de medezeggenschap daarin te verwerken; en (c) Amsta het aan de IGJ toegezonden plan van aanpak gelijktijdig heeft gezonden aan de CCR en de locatiegebonden cliëntenraden om hun input te vernemen en Amsta de IGJ erop heeft geattendeerd dat nog wijzigingen in het plan van aanpak werden verwacht, onder meer ten gevolge van medezeggenschap (zie 2.11). Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom Amsta de CRV nadrukkelijker bij het opstellen van het plan van aanpak had moeten betrekken. Dat plan heeft immers betrekking op alle instellingen van Amsta, niet alleen op Vondelstede. Het ligt dan in de rede dat Amsta, mede gelet op de korte tijd die haar ter beschikking stond, primair overleg zoekt met de CCR, zoals zij ook deed. Het verwijt van de CRV dat hij alleen input mag leveren op het nog op te stellen lokale deelplan, is onterecht omdat Amsta gelijktijdig met het verzoek aan de CCR input van alle locatiegebonden cliëntenraden op het plan van aanpak heeft gevraagd. Dat de raad van bestuur actief koerst op het buitenspel houden van de CRV is niet aannemelijk gemaakt; het lijkt waarschijnlijker dat Amsta de centrale en lokale cliëntenraden op gelijke voet behandelt en daarin aan de CRV geen bijzondere positie toekent. Dat is in het kader van het plan van aanpak, als overwogen, een voor de hand liggende keuze. Dat de CRV als enige lokale cliëntenraad met een verhuizing wordt geconfronteerd (zie daarover verder 3.8), betekent niet dat daarover anders moet worden geoordeeld. Voor zover de CRV met zijn betoog suggereert dat Amsta de te leveren input niet in het plan van aanpak zal betrekken, zijn daarvoor in dit stadium onvoldoende aanwijzingen. Dat Amsta een klemmend verzoek van de CRV (namelijk de hierna te bespreken koppeling tussen plan van aanpak en verhuizing) niet navolgt, betekent nog niet dat Amsta medezeggenschap niet serieus neemt.
3.8
De CRV heeft in dit verband in het nadere verzoekschrift nog gewezen op zijn brief van 24 mei 2021. Daarin liet de CRV Amsta onder meer weten “vooralsnog” het standpunt in te nemen dat de CRV een instemmingsrecht heeft voor de op 11 mei 2021 bij de IGJ ingediende stukken. Bij brief van 3 juni 2021 heeft de CRV Amsta vervolgens bericht dat de instemming is onthouden en dat Amsta de verhuizing daarom niet kan doorzetten. In het nadere verzoekschrift is toegelicht dat de CRV een wettelijk instemmingsrecht heeft omdat die stukken, zeker in onderlinge samenhang, een sociaal plan met betrekking tot een verhuizing vormen als bedoeld in artikel 8 lid 1 sub g Wmcz 2018, dat in niets meer lijkt op het in 2019 gepresenteerde sociaal plan.
Dit onderwerp – kortweg: het beweerdelijk negeren van het instemmingsrecht van de CRV – is niet in het eerste verzoekschrift aan de orde gesteld. In zijn pleidooi heeft de raadsman van de CRV nog betoogd dat het alternatief op een enquête en onmiddellijke voorzieningen,
“bijvoorbeeld het instemmingsrecht van de CRV op het nieuwe sociaal plan opeisen”een oplossing niet echt dichterbij brengt. Naar de Ondernemingskamer begrijpt neemt de CRV hierover inmiddels, na de mondelinge behandeling, een ander standpunt in; daarmee wenst hij (kennelijk ter onderbouwing van het aanvullende verzoek om een onmiddellijke voorziening) een nieuw feit ten grondslag te leggen aan zijn standpunt dat Amsta de medezeggenschap niet serieus neemt.
In het midden kan blijven of hetgeen de CRV aan zijn nadere verzoek ten grondslag legt in dit stadium van het geding nog toelaatbaar is, omdat het nadere verzoek ook bij inhoudelijke beoordeling niet kan worden toegewezen. De Ondernemingskamer leidt uit de overgelegde producties af dat Amsta niet meent dat de CRV een instemmingsrecht heeft maar dat zij wel steeds om de input van de CRV heeft gevraagd en de vragen die de CRV op 24 mei 2021 in reactie daarop over de zogenoemde Oplegger bij draaiboek verhuizing heeft gesteld, op 1 juni 2021 schriftelijk heeft beantwoord. Die beantwoording geeft er naar het oordeel van de Ondernemingskamer voldoende blijk van dat Amsta oog heeft voor het precaire karakter van de verhuizing van een groep kwetsbare personen. Tevens volgt eruit dat Amsta op onderdelen wensen en suggesties van de CRV overneemt. In deze feitelijke gang van zaken ziet de Ondernemingskamer geen aanwijzingen dat Amsta de medezeggenschap niet serieus neemt. De CRV heeft verder onvoldoende toegelicht dat het plan van aanpak instemmingsplichtig is op grond van artikel 8 lid 1 sub g Wmcz 2018. Dit volgt niet uit de niet nader toegelichte stelling dat het plan van aanpak in niets lijkt op het sociaal plan dat eind 2019 is gepresenteerd.
verhuizing geen onderdeel plan van aanpak
3.9
Amsta heeft de aanstaande verhuizing van de bewoners van Vondelstede gemeld bij de IGJ en heeft de IGJ in het kader van de indiening van het plan van aanpak documentatie over de verhuizing gestuurd, maar heeft de (gang van zaken rondom de) verhuizing geen expliciet onderdeel gemaakt van het plan van aanpak. Het antwoord op de vraag of dat wel had gemoeten zal gegeven moeten worden door de partij die om het plan van aanpak had gevraagd. Dat is de IGJ. Aanwijzingen dat de IGJ de opvatting huldigt dat in het plan van aanpak aandacht moet worden besteed aan de verhuizing ontbreken. Integendeel volgt uit – met name – de brief van de IGJ aan Amsta en de CRV van 10 mei 2021 (zie 2.10) dat de IGJ zich ten volle ervan bewust is dat tijdens het verscherpte toezicht een verhuizing van de bewoners van één van de instellingen zal plaatsvinden, maar de CRV voor zijn zorgen over die verhuizing verwijst naar de raad van bestuur. Waar de IGJ als opdrachtgever en geadresseerde van het plan van aanpak kennelijk niet erom vraagt dat daarin ook specifiek op die verhuizing moet worden ingegaan, kan het gegeven dat Amsta die koppeling evenmin aanbrengt, niet worden opgevat als een gegronde reden voor twijfel aan een juiste gang van zaken. Dat laatste geldt ook voor het feit dat Amsta de verhuizing als vaststaand beschouwt, temeer nu de CRV heeft ingestemd met aankondiging van de verhuizing aan de bewoners op 17 mei 2021.
ondermijnen positie CRV bij bewoners
3.1
De Ondernemingskamer heeft in het betoog van de CRV geen aanwijzingen kunnen vinden dat (de raad van bestuur van) Amsta de positie van de CRV welbewust en structureel ondermijnt. Ook indien door werknemers of vertegenwoordigers van Amsta op bepaalde momenten uitlatingen zijn gedaan die door de CRV als niet coöperatief zijn ervaren en (al dan niet opzettelijk) door medewerkers van Amsta mededelingen zijn gedaan die in het kader van de mediation vertrouwelijk hadden behoren te blijven, kan uit de door de CRV aan de Ondernemingskamer verstrekte inlichtingen slechts de conclusie worden getrokken dat dit op incidentele basis is gebeurd, niet structureel, laat staan met als doel om de positie van de CRV te ondermijnen en zijn relatie met de bewoners te verslechteren.
houding raad van toezicht
3.11
De (voorzitter van de) raad van toezicht heeft op de zitting toegelicht dat de tot recent gekozen houding, die door de CRV als “afzijdig” is betiteld, geen kwestie is van desinteresse maar van taakopvatting. De raad is zich ten volle bewust van de moeizame verhouding tussen de CRV en Amsta, maar heeft vanuit zijn taakopvatting welbewust ervoor gekozen persoonlijke betrokkenheid te vermijden. Dat neemt niet weg dat de raad van toezicht de discussies tussen Amsta en de CRV van aanvang af kritisch volgt en de raad van bestuur met raad en advies terzijde staat. Desgevraagd heeft de voorzitter op de zitting laten weten dat zeker de bereidheid bestaat om in overleg te gaan met de CRV om een luisterend oor te bieden, als dat een oplossing dichterbij brengt. Die bereidheid bleek al uit het feit dat er een bespreking stond gepland voor 10 mei 2021 tussen de commissie kwaliteit van de raad van toezicht en de CRV. Die bespreking is echter door de CRV afgezegd.
3.12
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Hoewel het denkbaar zou zijn geweest dat de raad van toezicht veel eerder dan in mei 2021 enige vorm van actieve betrokkenheid zou hebben tentoongespreid bij het zoeken naar een oplossing voor het steeds sterker verstoord raken van de relatie tussen de CRV en Amsta (de CRV drong immers al in 2018 aan op een actievere houding van de raad van toezicht), is er anderzijds onvoldoende reden om aan te nemen dat de raad van toezicht hier daadwerkelijk steken heeft laten vallen. De opstelling die de raad van toezicht welbewust vanuit zijn taakopvatting heeft gekozen, komt erop neer dat hij zich (op een door de raad van toezicht gekozen wijze) laat informeren over de gang van zaken binnen de instelling, maar dat zijn gesprekspartner primair de raad van bestuur is. Die houding is naar het oordeel van de Ondernemingskamer niet onbegrijpelijk of verwijtbaar en vormt derhalve geen gegronde reden voor twijfel aan een juist beleid of juiste gang van zaken.
bagatelliseren tekortkomingen
3.13
De CRV heeft onvoldoende concrete feiten ten grondslag gelegd aan zijn stelling dat Amsta ook na het verscherpte toezicht van de IGJ de geconstateerde tekortkomingen bagatelliseert, terwijl Amsta betwist dat zij dat doet. De Ondernemingskamer gaat er daarom aan voorbij.
geen organisatorische verbeteringen
3.14
Bij pleidooi heeft de CRV nog als grond voor het verzoek aangevoerd dat Amsta al jaren niet in staat blijkt tot organisatorische verbeteringen te komen. Daarbij heeft hij verwezen naar een recente brief van de CCR, een e-mail van een oud-lid van de cliëntenraad in de periode 2007-2011 en een rapport van de IGZ (de voorgangster van de IGJ) naar aanleiding van een bezoek aan Vondelstede van 29 mei 2007. Verder heeft hij aangevoerd dat ook de IGJ dit standpunt inneemt.
3.15
In het kader van een enquêteprocedure wordt van een verzoeker verwacht dat de gronden waarop het verzoek berust voldoende concreet naar voren worden gebracht. Dat is hier niet gebeurd. In het verzoekschrift ontbreekt deze klacht in de opsomming onder paragraaf 18 en elders wordt het ook niet voldoende concreet als grondslag aangevoerd. De enkele opmerking in het pleidooi, die uit weinig meer bestaat dan een verwijzing naar een paar producties, is dan te mager. Overigens ziet de klacht in wezen op hetzelfde onderwerp dat aanleiding vormde voor de IGJ om Amsta onder verscherpt toezicht te plaatsen. In dat licht bezien lag het ook op de weg van de CRV om toe te lichten wat met het op het enquêterecht gebaseerde verzoek wordt beoogd, gelet op het door de IGJ uitgeoefende toezicht en het instrumentarium dat de IGJ in dat verband ten dienste staat. Dat is evenmin gebeurd. De Ondernemingskamer gaat daarom aan deze klacht voorbij.
verstoorde verhoudingen
3.16
Dat de verhoudingen tussen Amsta en de CRV zijn verstoord, wordt door Amsta niet bestreden. Die verstoring leidt intussen niet ertoe dat de CRV niet meer in de gelegenheid wordt gesteld zijn medezeggenschapsrechten ten volle uit te oefenen. Aanwijzingen dat Amsta de CRV die gelegenheid niet (voldoende) biedt, zijn er, als overwogen, niet. Weliswaar betoogt de CRV dat er geen vertrouwen meer is en dat Amsta niet naar de CRV luistert, maar voor zover dat zou moeten blijken uit het feit dat Amsta niet tegemoetkomt aan wensen van de CRV met betrekking tot de verhuizing, is dat punt in verschillende procedures aan de orde geweest, en is daarin niet vastgesteld dat Amsta anders had moeten handelen. Andere redenen waarom Amsta medezeggenschap niet serieus zou nemen zijn onvoldoende geconcretiseerd.
3.17
Onmiskenbaar stoort de CRV zich eraan dat hij al jaren kritiek levert op de kwaliteit van de door Amsta geleverde zorg, terwijl Amsta haar zaken nog steeds niet volledig op orde heeft en nu zelfs door de IGJ onder verscherpt toezicht is gesteld. Het is begrijpelijk dat dat de relatie onder druk heeft gezet. Anderzijds moet ook benoemd worden dat de CRV bij het problematiseren van de relatie een eigen rol heeft gespeeld, nog recentelijk door het gesprek met de raad van toezicht van 10 mei 2021 op het laatste moment af te zeggen, terwijl de reden die de CRV daarvoor gaf (concreet: het door Amsta niet willen meegaan in de wens van de CRV om het plan van aanpak en de verhuizing aan elkaar te koppelen) niet valide is gebleken. Opvallend is ook dat Amsta met één CCR en negen lokale cliëntenraden te maken heeft, maar dat alleen de relatie met de CRV problematisch is. De Ondernemingskamer ziet gelet op dit een en ander geen aanleiding het verzoek toe te wijzen op de enkele grond dat de relatie tussen Amsta en de CRV verstoord is.
conclusie
3.18
De slotsom luidt dat geen van de voormelde klachten van de CRV, afzonderlijk bezien, de conclusie rechtvaardigt dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken. Hetgeen de CRV in het (nadere) verzoekschrift naar voren heeft gebracht leidt evenmin tot een ander oordeel. Dat wordt niet anders indien die klachten in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Voor het treffen van onmiddellijke voorzieningen bestaat dan geen grond.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van de Cliëntenraad Vondelstede af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C. Meijer, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. J.M. de Jongh, raadsheren, prof. drs. E. Eeftink RA en prof. dr. A.J.C.C.M. Loonen, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Sterk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.