In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen tot huurkorting en verhuiskostenvergoeding zijn afgewezen. [appellante] huurde jarenlang een woning van Ymere, maar heeft klachten over lekkage in de woning. In een brief van Ymere uit 2014 werd een eenmalige vergoeding van € 7.000,- en een huurkorting van 30% beloofd. Ymere heeft deze vergoeding en huurkorting gedeeltelijk voldaan, maar na de beëindiging van de huurovereenkomst in 2018 heeft [appellante] aanspraak gemaakt op verdere huurkorting en een verhuiskostenvergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, omdat [appellante] haar stellingen onvoldoende had onderbouwd.
In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de kantonrechter de vordering om een verklaring voor recht niet heeft behandeld en dat Ymere de lekkage niet heeft verholpen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de vordering niet over het hoofd heeft gezien en dat [appellante] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. Het hof concludeert dat de huurkorting niet kan worden toegewezen, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat de lekkage niet is verholpen. Ook de vordering tot verhuiskostenvergoeding wordt afgewezen, omdat er geen bewijs is dat Ymere een toezegging heeft gedaan voor deze vergoeding.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.