ECLI:NL:GHAMS:2021:1916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
23-001454-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ongewenstverklaring EU-burger wegens gebrek aan actuele bedreiging voor fundamenteel belang van de samenleving

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een Roemeense burger, was eerder ongewenst verklaard door de Minister voor Immigratie en Asiel. De tenlastelegging betrof het verblijf in Nederland terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De advocaat-generaal vorderde een veroordeling, maar de raadsman stelde dat de ongewenstverklaring ten tijde van de vervolging was verlopen en dat er geen actuele dreiging voor de samenleving was.

Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat er op de tenlastegelegde datum, 29 maart 2019, geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving was. De ongewenstverklaring was nog van kracht, maar de omstandigheden die tot deze verklaring hadden geleid, waren onvoldoende om te concluderen dat de verdachte een bedreiging vormde. Het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden in het dossier niet voldoende waren om de tenlastelegging te onderbouwen.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen door een meervoudige strafkamer, waarbij de rechters F.M.D. Aardema, A.M.P. Geelhoed en M.L.M. van der Voet aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van actuele en individuele beoordeling van de dreiging die een ongewenst verklaarde vreemdeling kan vormen voor de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001454-19
datum uitspraak: 1 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-076222-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1986,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk (het hof begrijpt: in de vervolging) dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij aangevoerd, kortgezegd, dat de ongewenstverklaring ten tijde van de vervolging in 2019, van rechtswege verlopen was gezien strijd met de Terugkeerrichtlijn en voorts, dat vervolging in strijd is met de uitgangpunten van de Beleidsbrief van 20 oktober 2008 van het Collega van procureurs-generaal inzake “De opsporing en vervolging ter zake van artikel 197 WbSr, de ongewenstverklaarde vreemdeling” (hierna te noemen: de Beleidsbrief).
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft de Roemeense nationaliteit. Derhalve is hij een burger van de Europese Unie in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van
29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn). Bij beschikking van [het hof begrijpt:] 2 oktober 2012 heeft de Minister voor Immigratie en Asiel de verdachte ongewenst verklaard.
Reeds op grond van het voorgaande is de door de raadsman genoemde “Terugkeerrichtlijn” niet van toepassing nu deze, kortgezegd, ziet op “
derdelanders” (die illegaal op het grondgebied van een EU-staat verblijven).
De verdachte is, onder meer, op 28 februari 2013 uit Nederland verwijderd en niet is gebleken dat de verdachte op enig moment om opheffing van de ongewenstverklaring verzocht.
Onder deze omstandigheden is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de Beleidsbrief, gelet op inhoud en strekking daarvan, niet aan vervolging in de weg staat. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Vrijspraak

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen omdat de ongewenstverklaring op 8 februari 2018 is verlopen door de directe werking van de Terugkeerrichtlijn, de verdachte geen wetenschap had van (het voortduren van) de ongewenstverklaring, er geen sprake was van een “actuele dreiging” en over de bezwaarzaak stukken ontbreken in het dossier.
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, mede omdat de Minister voor Immigratie en Asiel bij het nemen van het besluit van 2 oktober 2012 in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat sprake was van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving en hiervan ook op de tenlastegelegde datum nog sprake was.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft de Roemeense nationaliteit. Derhalve is hij een burger van de Europese Unie in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van
29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn). Bij beschikking van [het hof begrijpt:] 2 oktober 2012 heeft de Minister voor Immigratie en Asiel de verdachte ongewenst verklaard.
Artikel 27, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn is een rechtstreeks werkende bepaling van het Unierecht. In deze bepaling staat dat de om redenen van openbare orde genomen maatregelen (in dit geval: de ongewenstverklaring) uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie mag een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet automatisch worden vastgesteld op basis van een eerdere strafrechtelijke veroordeling voor specifieke strafbare feiten. De omstandigheden die tot die veroordeling hebben geleid, kunnen wel in aanmerking worden genomen om een dergelijke vaststelling te rechtvaardigen, voor zover na een onderzoek van het individuele geval blijkt dat er sprake is van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Vast staat dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum, 29 maart 2019, nog van kracht was.
Immers, anders dan de raadsman, ziet het hof in de nationaalrechtelijke vreemdelingenwetgeving geen enkel aanknopingspunt voor het tegendeel en, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin in de Terugkeerrichtlijn.
Het hof dient derhalve te onderzoeken of de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum nog immer in overeenstemming was met de rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht.
Het hof is, met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat dit niet het geval was, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte
ten tijde van het tenlastegelegdenog immer een
actuele, werkelijke en
voldoende ernstige bedreigingvoor een
fundamenteel belangvan de samenleving vormde. De feiten en omstandigheden zoals opgesomd in de beschikking tot ongewenstverklaring van 2 oktober 2012 vormen reeds gelet op het tijdsverloop tussen deze ongewenstverklaring en de in de tenlastelegging genoemde datum op zichzelf onvoldoende grond voor de vaststelling dat de verdachte een bedreiging in evengenoemde zin vormde. Die grond kan evenmin worden gevonden in de door de advocaat-generaal genoemde omstandigheid dat de verdachte op 17 februari 2020 door de rechtbank Noord-Holland onherroepelijk is veroordeeld voor drie vermogensdelicten gepleegd in november 2018 en februari 2019. Het hof acht deze veroordeling onvoldoende redengevend voor de slotsom dat sprake is van vorengenoemde bedreiging. Het nadere onderzoek dat is vereist om een dergelijke bedreiging al dan niet te kunnen vaststellen is niet uitgevoerd. Het dossier ontbeert dan ook hierop specifiek toegespitste informatie, waaronder begrepen toereikende informatie over de woon/leefomstandigheden van de verdachte en (andere) gegevens met betrekking tot het persoonlijke gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
Nu naar het oordeel van het hof ook overigens onvoldoende aanknopingspunten voor een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving in het dossier bestaan op de tenlastegelegde datum, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Gelet hierop behoeft hetgeen de raadsman verder heeft aangevoerd geen bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2021.
mr. F.M.D. Aardema en mr. A.M.P. Geelhoed zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]