ECLI:NL:GHAMS:2021:1913

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
23-002489-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een medewerkster van Jeugdzorg door verdachte via e-mailberichten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, had e-mailberichten verstuurd naar een medewerkster van Jeugdzorg Amsterdam, waarin hij beledigende uitlatingen deed. De tenlastelegging omvatte verschillende beledigende termen, waaronder 'kinderverkachtster' en 'smerig strontschepsel'. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de medewerkster heeft beledigd in de periode van 29 oktober 2017 tot en met 7 januari 2018. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de periode van 3 mei 2017 tot 29 oktober 2017, omdat de klacht van de medewerkster pas na deze periode was ingediend. De verdachte is schuldig bevonden aan eenvoudige belediging en is veroordeeld tot een geldboete van € 200,00 en 4 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de belediging en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002489-19
datum uitspraak: 1 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-096234-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 3 mei 2017 tot en met 7 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer], medewerkster van Jeugdzorg Amsterdam, heeft beledigd met de inhoud van de door hem verstuurde e-mailberichten, met onder andere als inhoud de tekst:
- " kinderverkachtster" en/of
- " smerig strontschepsel" en/of
- " kinderverkrachtend stuk stront genaamd [slachtoffer]" en/of
- " smerig vunzig stuk tering dat [slachtoffer] heet" en/of
- " jullie verkrachten kinderen op een wijze waar [naam]. zich voor zou schamen"
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging

Gelet op het voorschrift van artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging voor zover deze betreft de tenlastegelegde periode vanaf 3 mei 2017 tot 29 oktober 2017, zijnde de periode gelegen meer dan 3 maanden vóór het indienen van een klacht door [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]).

Bewijsoverwegingen

De verdachte heeft, samengevat, verklaard dat hij de tenlastegelegde e-mailberichten aan onder meer [slachtoffer] heeft verzonden, maar dat zijn opzet er niet op was gericht iemand te beledigen. Hij voelde zich machteloos en wilde enkel het schadelijke handelen van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (verder: Jeugdbescherming) inzichtelijk maken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte veelvuldig e-mailberichten aan verschillende medewerkers van Jeugdbescherming, waaronder [slachtoffer], heeft verstuurd. De door de verdachte gebruikte bewoordingen gericht aan [slachtoffer] zijn naar hun aard beledigend van karakter. Daarenboven leidt het hof uit de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, te weten een gevoel van onrecht dat leefde bij de verdachte wegens een diepgaand verschil van inzicht over het handelen van Jeugdbescherming, af dat deze minstgenomen in de zin van voorwaardelijke opzet, de strekking hadden om [slachtoffer] te beledigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen, in de periode van 29 oktober 2017 tot en met 7 januari 2018 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer], medewerkster van Jeugdzorg Amsterdam, heeft beledigd met de inhoud van door hem verstuurde e-mailberichten, met onder andere als inhoud de tekst:
- " kinderverkrachtend stuk stront genaamd [slachtoffer]" en
- " smerig vunzig stuk tering dat [slachtoffer] heet" en
- " jullie verkrachten kinderen op een wijze waar [naam]. zich voor zou schamen".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1000,00 waarvan € 500,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 300,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een medewerkster van Jeugdbescherming. De verdachte heeft meerdere e-mails met verschillende beledigende uitlatingen aan haar toegezonden. Daarmee heeft hij de medewerkster in de eer en goede naam aangetast en een voor haar onprettige situatie geschapen. Dat de verdachte, omdat hij zich machteloos voelde, op deze wijze wilde opkomen voor de belangen van zijn zoon maakt niet dat zijn handelen daarmee gerechtvaardigd was.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin voor (een enkele) belediging als uitgangspunt een geldboete van € 150,- wordt genoemd. De hoogte van de op te leggen straf wordt echter ook bepaald door de aard van de belediging(en) en de mate van indringendheid daarvan, waarbij een rol kan spelen of deze gedurende een langere periode zijn geuit. Gelet daarop acht het hof, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Deze geldboete is lager dan die, welke is gevorderd door de advocaat-generaal, omdat het hof, mede gelet op gewijzigde persoonlijke situatie van de verdachte, van oordeel is dat daarmee kan worden volstaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover deze betreft de tenlastegelegde periode vanaf 3 mei 2017 tot 29 oktober 2017.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2021.
mr. F.M.D. Aardema en mr. A.M.P. Geelhoed zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.