Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 3bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat de huurachterstand inmiddels € 7.000,= bedraagt, omdat [geïntimeerde] heeft erkend dat over oktober 2019 slechts een halve maand huur, dus € 1.000,=, verschuldigd is en [appellante] niet nader kan onderbouwen dat zij meer heeft betaald dan een gedeelte van de waarborgsom. [appellante] voert bij haar grief aan dat zij, al dan niet via een vriend, contante betalingen heeft verricht tijdens afspraken met [geïntimeerde] , maar daarvoor geen kwitantie heeft ontvangen. Volgens [appellante] heeft zij de volledige waarborgsom contant betaald aan de hypotheekhouder (bedoeld zal zijn: De Hypotheekbeheerder). [geïntimeerde] voert verweer en betwist de stellingen van [appellante] . Volgens hem heeft [appellante] geen bewijs geleverd van haar stellingen.
€ 7.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.000,= vanaf 3 december 2019 tot de dag van betaling.