ECLI:NL:GHAMS:2021:1884
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Eigendomsgeschil over onroerende zaak met betrekking tot bakkerij en werkruimte
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil over de eigendom van een onroerende zaak, specifiek een bakkerij met een achterliggende werkruimte. De werkruimte ligt op twee kadastrale percelen en de vraag was waar de erfgrens loopt. De appellant, [X] senior, had in hoger beroep een vordering ingesteld tegen [X] junior en [geïntimeerde Y], waarbij hij de afwijzing van zijn vorderingen in eerste aanleg wilde aanvechten. Het hof had eerder op 2 februari 2021 een tussenarrest gewezen en op 12 april 2021 vond een mondelinge behandeling plaats. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat er geen schikking tot stand was gekomen en dat beide partijen hun standpunten verder toelichtten.
Het hof oordeelde dat de eigendom van de onroerende zaak in 2003 aan [X] junior was overgedragen, en dat de vorderingen van [X] senior niet konden worden toegewezen. Het hof verwierp het beroep op horizontale natrekking, waarbij [X] senior stelde dat gebouwdeel C als bestanddeel van zijn onroerende zaak moest worden beschouwd. Het hof concludeerde dat de subjectieve partijbedoeling bij de uitleg van de overdrachtsakten niet in het voordeel van [X] senior was, en dat de kadastrale percelen en de omschrijving in de akten wezenlijk waren voor de eigendomsoverdracht. De grieven van [X] senior werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 juli 2019, waarbij [X] senior werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.