ECLI:NL:GHAMS:2021:188
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake wachtgeldregeling cao Ziekenhuizen en beëindiging WW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wachtgeldregeling onder de cao Ziekenhuizen. De appellant, die sinds 1 oktober 2017 in Libanon woont, heeft zijn WW-uitkering beëindigd gekregen door het UWV. De kwestie draait om de vraag of de appellant recht heeft op wachtgeld, dat volgens de cao is gekoppeld aan het recht op een WW-uitkering. Het hof heeft eerder op 23 juni 2020 een tussenarrest uitgesproken en de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling. In het huidige arrest heeft het hof vastgesteld dat het recht op wachtgeld van de appellant per 1 oktober 2017 is komen te vervallen, omdat zijn WW-uitkering is stopgezet. De appellant heeft betoogd dat het hof ambtshalve rechtsgronden aanvult, wat in strijd zou zijn met de lijdelijkheid van de rechter in civiele procedures. Het hof heeft dit betoog verworpen en bevestigd dat het op grond van de cao en de Wet RO verplicht is om het recht op wachtgeld te onderzoeken. De appellant heeft ook argumenten aangevoerd over de hoogte van het wachtgeld en de communicatie van het UWV, maar het hof heeft geoordeeld dat de berekeningen van de appellant niet bruikbaar zijn. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk vernietigd en BOMW veroordeeld tot nakoming van de wachtgeldregeling tot en met december 2017, met inachtneming van bepaalde voorwaarden. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het hof heeft de kosten van het incidentele appel aan BOMW opgelegd.