3.zij op of omstreeks 10 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [benadeelde] eenmaal of meermalen heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een iets andere bewezenverklaring dan de eerste rechter.
Ter terechtzitting gevoerde verweren
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een veelheid aan vormverzuimen en andere onregelmatigheden en misstanden naar voren gebracht, die in haar optiek zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie (OM) in de vervolging, verwijdering van stukken uit het dossier en bewijsuitsluiting. Daarnaast heeft zij standpunten ingenomen die raken aan de betrouwbaarheid van het in deze zaak beschikbare bewijsmateriaal, hetgeen tot vrijspraak zou moeten leiden. Haar 34 pagina’s tellende pleidooi bevat legio doublures. Het hof heeft hetgeen is aangevoerd door de verdachte, die zich in hoger beroep niet door een raadsman heeft laten bijstaan, in kaart gebracht, gehergroepeerd en getracht de portee van een en ander zo precies mogelijk te duiden. Haar standpunten behelzen – zakelijk weergegeven – het volgende:
( a) Bij gelegenheid van de uitreiking van een gedragsaanwijzing is de verdachte door een officier van justitie en politieambtenaar [verbalisant 1] gezegd dat zij niet verder vervolgd zou worden en dat de kwestie verder als een ‘civiele zaak’ werd beschouwd. Door het onderzoek daarna voort te zetten en vervolgens alsnog tot vervolging over te gaan, heeft het OM in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
( b) De verdachte is sinds 2012 aangemerkt als ‘Potentieel Gewelddadige Eenling’ (PGE), zulks zonder goede grond. De PGE-aanpak zet een soort heksenjacht in werking, waarbij “opsporingsmiddelen” als hinderlijk volgen worden ingezet en internationale en grondrechten, alsmede verschillende rechtsbeginselen worden geschonden. Omdat tegen de verdachte geen dossier kon worden opgebouwd, is Justitie een samenwerking gestart met diverse andere instanties, zoals de politie, de zorg en de gemeente, zulks om het alsnog tot een strafzaak te leiden of haar de GGZ in te kunnen ‘duwen’. Uiteindelijk heeft het OM [benadeelde] bereid gevonden aangifte tegen de verdachte te doen, teneinde de PGE-aanpak te ondersteunen.
( c) Toen er (met geweld) werd binnengetreden in de woning van de verdachte, zij werd meegenomen voor verhoor en anderhalve dag in een politiecel moest verblijven, bestond er onvoldoende belastend bewijs dat er door haar delicten waren gepleegd en was er dus geen verdenking tegen haar.
( d) Bij het binnentreden van de woning van de verdachte heeft de politie de voordeur geforceerd (met een ‘bonk’). Er werd op dat moment niet eerst aangeklopt of aangebeld; de verdachte kreeg dus niet eerst de kans om open te doen. Voor die handelwijze, die strijdig is met het beginsel van proportionaliteit en het gelijkheidsbeginsel, bestond onvoldoende grond.
( e) Voorafgaande aan het binnentreden in de woning van de verdachte heeft de politie zich zonder machtiging tot binnentreding in de met een twee meter hoge schutting omheinde tuin van die woning begeven, door over de schutting te klauteren, waarbij schade aan haar tuinbank is ontstaan. De tuin is onderdeel van de privé woning van de verdachte. Deze handelwijze is strijdig met het huisrecht en artikel 17 van het IVBPR.
( f) De verdachte is vanaf 10 november 2015 te omstreeks 19.15 uur onnodig lang vastgehouden, zonder dat haar werd medegedeeld van welk strafbaar feit zij werd verdacht. In de nacht van 10 op 11 november 2015 is zij om het uur gewekt, terwijl zij gedurende de daarop volgende dag is geobserveerd met een camera in haar cel.
( g) Tijdens het verhoor door de politie hebben haar verhoorders de verdachte geen inzicht of inzage willen bieden in de aangifte van [benadeelde] van 10 november 2015; het bleef bij een summiere benoeming van delicten. Daarbij heeft de verdachte verwezen naar artikel 30 Sv.
( h) De verdachte heeft zich op 29 september 2016 van bijstand van een advocaat voorzien. Deze heeft op 4 oktober 2016 de processtukken in de strafzaak, met inbegrip van GGZ-rapporten, ontvangen. Het OM had de advocaat echter gevraagd alle processtukken voor de verdachte achter te houden. Daarna zijn de raadsman nog zes andere stukken verstrekt met het nadrukkelijke verzoek deze nooit met de verdachte te bespreken. Een en ander is te zien als een sabotage van het recht op verdediging en heeft geleid tot aantasting van de relatie tussen de advocaat en zijn cliënte, reden waarom de verdachte haar raadsman op 11 oktober 2016 heeft ‘opgezegd’.
( i) De [naar het hof begrijpt: daar op volgende] verzoeken van de verdachte om de bewijsmiddelen en het strafdossier in de voorliggende zaak in te mogen zien, zijn door het OM niet, laat en/of in beperkte mate gehonoreerd. Na lang aandringen heeft de verdachte van de officier van justitie een geanonimiseerd proces-verbaal ontvangen. Daarin waren de namen van betrokkenen ‘zwart gemaakt’. Bovendien werden daarbij de psychologische en psychiatrische rapporten achtergehouden, zonder dat de verdachte van dat achterhouden op de hoogte is gesteld. Verder is nog altijd geen afschrift ontvangen van de informatie die over de verdachte in de politiesystemen is verwerkt. Door een en ander is de verdachte beperkt in haar verdediging.
( j) In het dossier is een de verdachte betreffende BOPZ-beschikking gevoegd [het hof: van 24 maart 2017, waarbij de gevraagde voorziening is geweigerd], die diverse onwaarheden bevat en die in het strafdossier niet thuishoort. Dit laatste geldt ook voor de rapporten van psychiaters [naam 1] en [naam 2], het rapport van psycholoog [naam 3] en het reclasseringsrapport van [naam 4].
( k) Door theater [theater] worden onnodig en structureel video-opnames gemaakt van alle activiteiten op de straat voor [theater], hetgeen niet is geoorloofd. De politie en de gemeente [het hof: Amsterdam] weten hiervan; het pand en de B.V. van [theater] zijn eigendom van de gemeente, de politie maakt regelmatig gebruik van de verborgen straatcamera’s.
( l) Blijkens een proces-verbaal heeft de officier van justitie op 16 november 2015 mondeling camerabeelden bij theater [theater] gevorderd. Die dag zijn om 13.00 uur beelden verstrekt aan politieambtenaar [verbalisant 1]. In de schriftelijke vordering van 17 november 2015 is niet aangegeven dat de beelden reeds mondeling waren gevorderd. Echter, de feitelijke vordering is vermoedelijk op 12 november 2015 gedaan, gelet op het proces-verbaal over de
make time. De processen-verbaal over de vordering zijn derhalve onjuist en bovendien zijn er méér dan drie dagen verstreken tussen de mondelinge vordering en het schriftelijke bevel.
( m) Van [theater] zijn door Justitie alle videobeelden gevorderd van 10 november 2015 van 15.30 uur tot 16.30 uur. In het dossier bevindt zich slechts een fragment van 48 seconden, gemaakt vanuit één cameraperspectief, terwijl bij [theater] vier op straat gerichte camera’s hangen. Anders dan verzocht, heeft de officier van justitie de verdediging niet een afschrift verstrekt van alle oorspronkelijke video’s in het onderzoeksdossier van de politie die voor de analyse zijn gebruikt. De verdediging wordt hierdoor ernstig belemmerd in haar recht op inzage in de bronnen die Justitie ter beschikking staan en voorts wordt op die manier de toetsing van de in processen-verbaal neergelegde analyse van de politie en het zoeken naar ontlastend bewijs bemoeilijkt. Dit is in strijd met het beginsel van
equality of arms.
( n) De video van 48 seconden die beschikbaar is, is bewerkt. Hetgeen zich voor en na die 48 seconden heeft voorgedaan, is eruit of afgeknipt, terwijl zich een ‘vlek’ op het gezicht van de derde persoon op de video bevindt. Dit is gedaan om de identiteit van die persoon te verbloemen. In ieder geval is daardoor die persoon lastiger te herkennen. Hiermee schendt Justitie in ernstige mate de belangen van de verdediging om – met
equality of arms– de dezelfde bronnen [als Justitie] te kunnen bekijken èn de werkwijze van Justitie te controleren.
( o) De video van 48 seconden kan, anders dan de
time stampdoet vermoeden, onmogelijk zijn opgenomen op 10 november 2015 om 16.02 uur, gelet op de wijze waarop de schaduw[val] op de straat vóór [theater] zich over de dag ontwikkelt, zoals deze blijkt uit berekeningen van de schaduwhoek van een boom en een lantaarnpaal ter plaatse, die de verdachte aan de hand van de zonnestand calculator van [website] heeft gemaakt. Daarnaast is [benadeelde] heel stellig geweest over het tijdstip van het incident: omstreeks 16.00 uur. Indien de rechter besluit het beeldmateriaal niet van het bewijs uit te sluiten, wordt verzocht de beelden aan het dossier toe te voegen als ontlastend bewijs.
( p) De verdachte heeft zich niet van de camerabeelden herkend; zij is de derde persoon die daarop te zien ook niet, gelet op het onderlinge lengteverschil tussen [benadeelde] (1.72 cm) en de verdachte (1.76 cm), nu de persoon op de beelden – anders dan de verdachte – lichtelijk O-benen en een ‘dijgap’ heeft en die persoon slanker is dan de verdachte.
( q) De verklaringen die [benadeelde] ten overstaan van de politie en de raadsheer-commissaris heeft afgelegd bevatten onwaarheden en tegenstrijdigheden, bijvoorbeeld voor wat betreft de plek waarop zij heeft gesteld te zijn gestopt en de plek waarop zij haar fietsen heeft geparkeerd, waardoor deze verklaringen ongeloofwaardig zijn.
( r) Het proces-verbaal van het verhoor van pianolerares [naam 5] is doorspekt met gissingen en onduidelijke omschrijvingen. Zij wil iets suggereren, maar niet blijkt dat zij daadwerkelijk via de intercom heeft verstaan wat er gezegd is, hetgeen onder andere blijkt uit het veelvuldige gebruik van de woorden “kennelijk” en “althans”. Daarom is het proces-verbaal van de getuigenis onbetrouwbaar.
( s) De verklaring van de 9-jarige zoon van [benadeelde] is geen onafhankelijke getuigenis. Kinderen van deze leeftijd kunnen [überhaupt] geen onafhankelijke getuigenis geven. Niet verwacht kan worden dat zij iets zullen zeggen waarmee zij hun ouders tegenspreken, zij zullen maar zelden erkennen dat een ouder een verhaal verzonnen heeft. Bovendien is de verklaring van de zoon grotendeels ingevuld [het hof begrijpt: ingefluisterd] door [benadeelde] en kan hij geen onderscheid maken tussen hetgeen hij zelf heeft waargenomen en dat wat zijn moeder hem heeft verteld.
( t) Voor de [onder 1 tenlastegelegde] bedreiging van [benadeelde] door [verdachte] bestaat onvoldoende bewijs: het is het woord van [benadeelde] tegen dat van de verdachte.
( u) Het proces-verbaal waarin de door [benadeelde] gedane klacht van belediging is neergelegd, is niet door [benadeelde] ondertekend; zij heeft niet verzocht om tot vervolging over te gaan. De vermeende [en onder 2 tenlastegelegde] belediging is ondertussen reeds jaren verjaard.
( v) Ook met betrekking tot de [onder 3 tenlastegelegde] mishandeling is het het woord van [benadeelde] (die heeft verklaard dat de verdachte haar een vuistslag tegen de arm gaf) tegen dat van de verdachte. Bij het buurtonderzoek is geen getuige naar voren gekomen die iets dergelijks heeft gezien.
( w) Het heeft er alle schijn van dat de rechtbank Amsterdam en het OM in deze zaak in eerste aanleg onder één hoedje hebben gespeeld. Niet alleen het OM, maar ook de strafgriffie heeft herhaaldelijk gepoogd te voorkomen dat de verdachte een afschrift van het strafdossier zou kunnen bemachtigen. Ook heeft de voorzitter het verzoek om de voorliggende en een andere strafzaak tegen de verdachte niet tegelijkertijd te behandelen genegeerd en hebben de rechters de verdachte tijdens haar pleidooi uitgelachen. De officier van justitie is tijdens het beraad van de rechtbank ook ‘naar achteren’ gelopen, waardoor deze inhoudelijke opdrachten aan de rechtbank heeft kunnen geven. De verdachte heeft [de griffier] herhaaldelijk moeten verzoeken het hoger beroep te begrenzen tot de delicten waarvoor zij niet is vrijgesproken.
Feitelijke gang van zaken
Ten behoeve van de beoordeling van verschillende van de gevoerde verweren stelt het hof vast dat bij de opsporing, vervolging en berechting van de verdachte van de volgende feitelijke gang van zaken sprake is geweest.
[benadeelde] (hierna: [benadeelde]), indertijd raadslid voor het [partij] in Amsterdam, heeft op 3 maart 2014 aangifte gedaan van belediging door de verdachte. Daarbij heeft zij verklaard dat de verdachte op 11 januari 2014 in een
postop een weblog heeft gesteld dat [benadeelde] zich er gedurende haar hele carrière voor heeft ingezet om een rechteloze maatschappij te creëren, zich bezighield met ontvoering, mensenhandel, slavernij, zware mishandeling, snuff porno en onder andere stond voor het negeren van grondrechten, geweld door de staat en ‘Mengele-achtige experimenten’ op nietsvermoedende burgers. Daarbij werd [benadeelde] in verband gebracht met [naam 6] en op één lijn gesteld met de ex-vrouw van [naam 7]. De echtgenoot van [benadeelde] zou volgens de
postactief zijn op het grensvlak tussen zware criminaliteit en geheime dienstwerk, aldus deze aangifte (p. 36-37).
Op 10 november 2015 te 17.24 uur heeft [benadeelde] er aangifte van gedaan dat de verdachte haar kort daarvoor, tussen 15.55 uur en 16.00 uur, bij een treffen op de [plek] in Amsterdam [het hof: nabij bij [theater]], in aanwezigheid van de destijds 9-jarige zoon van [benadeelde], onder meer een vuistslag tegen haar rechterarm is gegeven en woorden heeft toegeschreeuwd als “Je bent een ISIS hoer”. Nadat [benadeelde] was weggefietst en even verderop aanbelde op het adres waar haar zoon pianoles zou krijgen, werd zij opnieuw geconfronteerd met de verdachte, die op [benadeelde] kwam aanrennen. De verdachte schreeuwde wederom woorden als “Jij bent een ISIS hoer” en vervolgens “Je moet een kogel door je kop krijgen”. Op dat moment hoorde [benadeelde] de pianolerares over de intercom, maar deze deed de deur niet onmiddellijk open. Nadat [benadeelde] nog een keer had aangebeld, werd de deur wel opengedaan en heeft zij haar zoon naar binnen geduwd. [benadeelde] probeerde zelf ook naar binnen te komen en de deur achter haar te sluiten, maar dat lukte niet, omdat de verdachte haar voet tussen de deur had gezet en krachtig tegen de deur duwde. Daarbij zei de verdachte: “Ik weet je te vinden, jij moet dood! Je krijgt een kogel door je kop!”. Nadat [benadeelde] zei dat zij de politie ging bellen, haar zoontje naar boven had gestuurd om hulp te halen en met de politie telefonisch verbinding had gekregen, is de verdachte weggelopen. In de aangifte is ook vermeld dat [benadeelde] medio 2015 een sticker op de voordeur van haar woning had aangetroffen met daarop de tekst “[tekst]” (p. 5).
Een ter plaatse gekomen brigadier van politie heeft daar een verklaring opgenomen van [naam 5], de pianolerares. [naam 5] verklaarde dat er werd aangebeld, dat zij een hoop geschreeuw hoorde en de deur niet heeft geopend, dat er andermaal werd gebeld en dat zij op dat moment [benadeelde] hoorde spreken en de deur heeft geopend, terwijl zij hoorde dat [benadeelde], zo verklaarde [naam 5], ‘kennelijk werd uitgescholden en bedreigd’ door een andere vrouw. Daarbij heeft [naam 5] onder andere de woorden ‘ISIS’ en ‘hoer’ geregistreerd. Op dat moment kwam de zoon van [benadeelde] boven bij [naam 5] aan; deze was ‘redelijk overstuur’, aldus [naam 5] (p. 6-7).
Blijkens een daarvan opgemaakt ambtsedig proces-verbaal heeft [benadeelde] op 10 november 2015 te 19.00 uur mondeling klacht gedaan van belediging ten overstaan van hulpofficier van justitie [verbalisant 2], daarbij overeenkomstig haar aangifte verklaard en uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging van de mogelijke dader over te gaan. Dit proces-verbaal is niet ondertekend door [benadeelde], maar wel door de hulpofficier van justitie (p. 5).
Ter fine van de aanhouding van de verdachte hebben hoofdagent [verbalisant 3] en brigadier [verbalisant 4] zich naar de woning van de verdachte op het adres [adres] begeven, alwaar zij omstreeks 18.25 uur arriveerden. In de woning brandde licht. [verbalisant 3] heeft meerdere malen bij de woning aangebeld, op de deur geklopt en door de brievenbus geschreeuwd dat de deur opengedaan moest worden voor de politie. Op een en ander werd niet gereageerd. [verbalisant 3] en [verbalisant 4] werden aangesproken door buren van de verdachte, die hen aanboden om hen via hun woning naar hun tuin te laten gaan, zodat zij mogelijk langs die weg bij de achterzijde van de woning van de verdachte konden komen. Het is [verbalisant 3] en [verbalisant 4] echter niet gelukt om aan de achterzijde bij de woning van de verdachte te geraken. Daarop zijn zij teruggekeerd naar het politiebureau. Daar kregen zij van de chef van dienst te horen dat de verdachte nooit voor de politie pleegt open te doen (p. 52-53). Hierop heeft voornoemde hulpofficier van justitie een machtiging verleend om de woning van de verdachte zonder toestemming van de bewoner te betreden ter aanhouding van de verdachte (p. 47-48). [verbalisant 4] en [verbalisant 3] zijn, inmiddels vergezeld van brigadier [verbalisant 5], teruggekeerd naar de woning van de verdachte en hebben daar de voordeur geforceerd met behulp van een ‘bonk’. In de woning troffen zij de verdachte aan onder een luik in de keuken. Hierop hebben zij de verdachte om 19.25 uur als verdachte van overtreding van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht aangehouden. [verbalisant 4] heeft de verdachte daarbij medegedeeld waarvan zij werd verdacht (p. 51-53).
Op 10 november 2015 te 20.41 uur heeft hulpofficier van justitie [verbalisant 6] bevolen de verdachte op te houden voor onderzoek (p. 62). Om 21.25 uur is de verdachte voor de eerste maal verhoord. Daarbij is haar duidelijk gemaakt dat zij onder andere werd verdacht van bedreiging en mishandeling. De verdachte heeft toen gevraagd of [benadeelde] aangifte had gedaan, waarop de verhorend politieambtenaren bevestigend hebben geantwoord (p. 55). Om 22.13 uur heeft [verbalisant 6] bevolen dat de verdachte op verdenking van bedreiging, in het belang van het onderzoek, bestaande uit de noodzaak voor een nader verhoor van de verdachte, in verzekering zal worden gesteld voor ten hoogste drie dagen (p. 65). [verbalisant 6] heeft de verdachte bij die gelegenheid meegedeeld waarvan zij werd verdacht (p. 64).
Op 11 november 2015 omstreeks 14.00 uur is getracht de verdachte een tweede maal te verhoren, maar laatstgenoemde gaf te kennen daaraan niet mee te willen werken (p. 59). Die dag heeft de officier van justitie de verdachte een gedragsaanwijzing als bedoeld in artikel 509hh Sv gegeven, inhoudende dat zij gedurende 60 dagen geen contact mocht opnemen met [benadeelde] of haar gezinsleden (p. 60), welke aanwijzing haar die dag te 18.15 uur is uitgereikt (p. 61). De verdachte is op 11 november 2015 te 21.54 uur in vrijheid gesteld (p. 41).
Op 16 november 2015 heeft de officier van justitie, blijkens een ambtsedig proces-verbaal, op de voet van artikel 126nd Sv mondeling bij [theater] gevorderd de bij die onderneming beschikbare camerabeelden te verstrekken over de periode 15.30 uur tot en met 16.30 uur op 10 november 2015 (p. 20). Op 17 november 2015 heeft de officier van justitie een daartoe strekkende schriftelijke vordering gedaan. Het vakje dat is geplaatst vóór ‘Dit document dient ter bevestiging van de mondelinge vordering’ is daarop niet aangekruist (p. 32-33). Op 16 november 2015 te 13.00 uur heeft een medewerker van [theater] een usb-stick verstrekt met beelden van een camera die gericht staat op de [plek], in de richting van de [straat]. De naam van het betreffende beeldbestand is ‘[bestand] (p. 20).
De zoon van [benadeelde] is op 19 november 2015 als getuige gehoord in een daartoe bestemde studio door twee gecertificeerde (HJG) studioverhoorders (p. 8-16).
Op de terechtzitting van 4 oktober 2017, waartegen de verdachte in persoon was gedagvaard, waarop zij is verschenen en die een regiekarakter had, heeft de rechtbank Amsterdam een aanvang gemaakt met de behandeling van de voorliggende zaak. De verdachte heeft toen te kennen gegeven dat zij ongeveer twee weken daarvóór de beschikking over het complete dossier had gekregen. De rechtbank heeft er toen sterk op aangedrongen dat de verdachte zich van rechtsbijstand zou voorzien. De zaak is toen aangehouden en open verwezen naar de rechter-commissaris, bij wie de verdachte haar onderzoekswensen kon neerleggen. Van dit laatste heeft de verdachte geen gebruik gemaakt, zo staat in een door de rechter-commissaris opgemaakt proces-verbaal van 22 december 2017. Op 7 maart 2018 is de behandeling van de zaak in afwezigheid van de verdachte voortgezet. De rechtbank heeft toen de voeging van die zaak met de onder parketnummer 13/659176-17 ingeschreven zaak (zaak B) bevolen. Op 21 maart 2018 heeft de rechtbank in beiden zaken eindvonnis gewezen.
Verwijdering stukken uit dossier
Voor zover de verdachte aan haar standpunten, waaronder dat hiervoor onder (j) is opgenomen, de gevolgtrekking heeft verbonden dat er stukken uit het dossier moeten worden verwijderd, kunnen deze niet leiden tot het beoogde doel, omdat de wet geen bepaling kent die de zittingsrechter bevoegd verklaart om stukken die in het procesdossier zijn gevoegd alsnog uit het dossier te doen verwijderen (vgl. HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2046). ad (a)
Voor de juistheid van de niet door de verdachte onderbouwde stelling dat aan haar een sepotmededeling is gedaan, is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden. Het hof acht het daarom niet aannemelijk geworden dat een mededeling is gedaan, waaraan de verdachte de gerechtvaardigde verwachting kon en mocht ontlenen dat zij niet (verder) zou worden vervolgd.
ad (b)
Uit een brief van de KLPD van 20 januari 2017 kan worden afgeleid dat de verdachte zich in 2012 met haar als dreigend ervaren communicatie richting de toenmalige vorstin en de toenmalige Prins van Oranje in de belangstelling heeft geplaatst van het Team Dreigingsmanagement en dat de wijkagent naar aanleiding daarvan heeft geprobeerd met haar in contact te komen, welk contact de verdachte heeft geweigerd. Bij gebrek aan solide aanknopingspunten daartoe acht het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte daarna ‘slachtoffer’ is geworden van een verder strekkende ‘heksenjacht’ als door haar beschreven. Bovendien is niet aannemelijk dat enige buiten het bereik van artikel 359a Sv vallende handeling van bepalend invloed is geweest op het verloop op het opsporingsonderzoek of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van de in deze zaak tenlastegelegde feiten. Het hof ziet in het bijzonder geen enkele goede reden om te veronderstellen dat de aangifte en klacht die [benadeelde] op 10 november 2015 heeft gedaan door iets anders ingegeven zijn geweest dan hetgeen haar die dag naar haar zeggen was overkomen en haar wens om de dader ter zake daarvan vervolgd te zien.
ad (c)
Anders dan de verdachte is het hof (gelet op de bovenstaande vaststellingen) van oordeel dat hetgeen ten tijde van het verstrekken van de machtiging voor binnentreden tot en met de inverzekeringstelling van de verdachte bekend was, voldoende aanwijzingen opleverde voor een redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging van [benadeelde]. Aan de toepassing van die dwangmiddelen kleven in zoverre dus geen gebreken.
ad (d)
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokken politieambtenaren op 10 november 2015 vanaf 18.25 uur op diverse wijzen tevergeefs hebben getracht de verdachte ertoe te bewegen de deur van haar woning
– waarin licht brandde – voor hen te openen, alsmede dat zij kort daarop te horen hebben gekregen dat de verdachte, zo leerde kennelijk de ambtshalve ervaring, nimmer de deur voor de politie pleegt te openen. Gelet op de indringendheid van de ervaringen die [benadeelde] die dag met de verdachte vertelde te hebben gehad en de dreiging die daarvan uitging – de verdachte had [benadeelde] naar haar zeggen toegevoegd dat zij [benadeelde] wist te vinden en dat zij een kogel door haar kop zou krijgen én er waren aanwijzingen dat de verdachte metterdaad wist waar [benadeelde] woonde – konden de betrokken politieambtenaren menen dat de aanhouding van de verdachte geen uitstel duldde en dat het in verband daarmee nodig was dat zij zich met toepassing van gepast geweld de toegang tot de woning van de verdachte zouden verschaffen. In dat licht is van schending van de door de verdachte genoemde beginselen geen sprake.
ad (e)
Uit de gedetailleerde beschrijving van de bevindingen en verrichtingen van politieambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] volgt weliswaar dat zij via het perceel van de buren hebben onderzocht of zij in de bij de woning van de verdachte behorende achtertuin konden geraken, maar ook dat het hen niet gelukt is om de achterkant van de woning van de verdachte te bereiken. De stelling van de verdachte mist dus feitelijke grondslag. De foto’s die de verdachte in dit verband heeft overgelegd, maken dat niet anders. Overigens zou ook in het andere geval het verweer doel hebben gemist, omdat het betreden van een achtertuin van een woning niet kan worden gezien als het betreden van een woning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Awbi.
ad (f)
Gelet op hetgeen het hof daaromtrent heeft vastgesteld is er geen grond om te oordelen dat aan het ophouden van de verdachte voor verhoor of haar inverzekeringstelling, ook gelet op de duur daarvan, gebreken kleven. De stelling dat haar niet zou zijn medegedeeld waarvan zij werd verdacht, wordt weersproken door bovenstaande vaststellingen van het hof. Dat de verdachte tijdens de nachtelijke uren met regelmaat is gewekt en op ontoelaatbare wijze via een camera in haar cel is geobserveerd, is – bij gebrek aan enige concrete aanwijzing daartoe – niet aannemelijk geworden.
ad (g)
De betrokken politieambtenaren waren niet gehouden om de verdachte bij gelegenheid van het eerste verhoor meer informatie omtrent de aangifte van [benadeelde] te verschaffen dan zij hebben gedaan. Dat door of namens de verdachte tijdens of rondom dat verhoor – overeenkomstig artikel 30, eerste lid, Sv – een
tot de officier van justitie gerichtverzoek tot kennisneming van de aangifte is gedaan, is niet gebleken. Het verweer faalt ook omdat de verdachte heeft nagelaten duidelijk en gemotiveerd én aan de hand van de in het tweede lid van artikel 359a Sv vermelde factoren toe te lichten waarom het opgevoerde verzuim tot de door haar gewenste rechtsgevolgen dient te leiden.
ad (h)
Bij gebreke van serieus te nemen aanwijzingen daartoe acht het hof niet aannemelijk dat de raadsman die de verdachte in 2016 in de arm had genomen, van de zijde van het OM instructies heeft gekregen om haar onkundig te laten van de inhoud of het bestaan van zekere processtukken.
ad (i)
Uit de zich in het dossier bevindende correspondentie komt naar voren dat de verstrekking van een afschrift van de processtukken aan de verdachte wat stroperig is verlopen. Zoals uit correspondentie van (de aan het arrondissementsparket Amsterdam verbonden) [naam 8] van 19 september 2016 en 17 oktober 2016 blijkt, hield dat verband met de bijzonderheid dat niet door een raadsman, maar door de verdachte zelf een daartoe strekkend verzoek was gedaan. Wat daar verder ook van zij, de verdachte heeft op de terechtzitting van 4 oktober 2017 te kennen gegeven in het bezit te zijn gesteld van het complete dossier. Daarna is zij in de gelegenheid gesteld onderzoekswensen in te dienen en ook overigens haar verdediging te voeren. Van dat eerste heeft zij geen gebruik gemaakt, van dat tweede echter temeer, onder andere door de rechtbank een groot aantal brieven met haar standpunten te doen toekomen, zo valt in het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2018 te lezen. Tegen die achtergrond kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden ingezien op welke wijze de verdachte in haar verdediging is beperkt door het moment waarop zij de beschikking over het complete dossier heeft gekregen. Dat de verdachte bij de politie kennelijk zonder het beoogde resultaat een afschrift van de informatie die omtrent haar in de politiesystemen is verwerkt heeft aangevraagd, valt buiten het bestek van deze strafzaak.
ad (k)
Het hof ziet in hetgeen door de verdachte is aangevoerd geen solide aanknopingspunt voor de aantijging dat de plaatsing van camera’s en het maken van opnames bij [theater] ongeoorloofd zijn. Van bijzondere omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat een en ander zo zeer in strijd is met het recht dat het resultaat daarvan niet kan meewerken tot het bewijs is dus ook geen grond. Evenmin is er grond om te veronderstellen dat opsporingsambtenaren of ambtenaren van het openbaar ministerie van de (door de verdachte als onrechtmatig bestempelde) cameraopnames wetenschap of hiermee enige bemoeienis hebben gehad.
ad (l)
Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van de omtrent de vordering tot het verstrekken van beeldmateriaal opgemaakte processen-verbaal. Die houden, zoals al bleek, in dat de officier van justitie op 16 november 2015 een mondelinge vordering tot [theater] heeft gericht. De schriftelijke vordering van 17 november 2015 moet worden gezien als de opschriftstelling van die mondelinge vordering als bedoeld in artikel 126nd, vierde lid, Sv. Dat daarop het vakje vóór ‘Dit document dient ter bevestiging van de mondelinge vordering’ niet is aangekruist, kan redelijkerwijs niets anders dan een kennelijke misslag zijn. Dat de
make timevan het door [theater] aangeleverde bestand 12 november 2015 is, maakt het voorgaande niet anders. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 7] van 12 november 2018 volgt dat dit de datum betreft waarop de beelden op een usb-stick zijn geplaatst. De advocaat-generaal heeft vervolgens op de terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – uiteengezet dat het niet ongebruikelijk is dat de politie voorafgaand aan een vordering als de onderhavige contact legt met degene die toegang heeft tot opgeslagen beeldmateriaal met het verzoek om dat materiaal in ieder geval alvast veilig te stellen. Tegen een dergelijke gang van zaken verzet geen rechtsregel zich.
ad (m), (n) en (o)
Uit het proces-verbaal van [verbalisant 1] van 17 november 2015 kan worden afgeleid dat zich op de door [theater] naar aanleiding van de mondelinge vordering aangeleverde usb-stick slechts één videobestand bevond. Dat betrof de 48 seconden durende beelden waarop het eerste deel van het gewraakte incident te zien is. Gelet daarop – en bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel – moet als vaststaand worden aangenomen dat [theater] géén ander beeldmateriaal heeft verstrekt. Politie, het OM, het hof én de verdachte beschikken in deze zaak dus over hetzelfde beeldmateriaal. Verder ziet het hof geen solide aanknopingspunt voor de gedachte dat de door [theater] aangeleverde beelden op enigerlei wijze zijn bewerkt. Evenmin is er een goede reden om te veronderstellen dat de beelden op een ander moment zijn opgenomen dan op de tijdstippen die bij de (stills van) die beelden zijn weergegeven, te weten vanaf ongeveer 16.01.30 uur, mede gelet op de naam van het bestand, waarin de datum en het tijdstip van de opname is verwerkt. De resultaten van de exercitie die de verdachte eigenhandig met behulp van de – niet gevalideerde – zonnestand calculator van de internettoepassing ‘[website]’ heeft gemaakt, brengt in dat oordeel geen verandering. Het door de verdachte benadrukte verschil tussen de door [benadeelde] opgegeven pleegtijd (tussen 15.55 en 16.00 uur) en de tijdsindicatie op de beelden (vanaf ongeveer 16.01.30 uur) komt het hof gezocht voor. In ieder geval kan daaraan geen betekenis van gewicht worden toegekend. Aan het verzoek van de verdachte om de beelden als ‘ontlastend bewijs’ aan het dossier toe te voegen is reeds tegemoet gekomen doordat een door de verdachte aan het hof toegezonden usb-stick aan het dossier is toegevoegd, waarop deze beelden staan.
ad (p)
Politieambtenaar [verbalisant 1], die de verdachte op 10 november 2015 heeft verhoord, heeft de door [theater] aangeleverde beelden bekeken en beschreven. In zijn proces-verbaal van 17 november 2015 heeft hij neergelegd dat het signalement van de persoon (‘NN3’) die een slaande beweging richting één van de twee fietsers maakt, de verdachte niet uitsluit. Het hof ziet geen reden om daarover anders te oordelen en onderschrijft die conclusie dan ook. Hetgeen de verdachte in dit verband heeft aangevoerd, brengt daarin geen verandering. Zoals aan de hand van de in het dossier opgenomen stills kan worden vastgesteld, hing de betreffende camera op geruime afstand van de plek waarop de gewraakte schermutseling plaatsvond. Details als een lengteverschil van enkele centimeters of kenmerken als O-benen zijn daarop niet te ontwaren.
ad (q)
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen die [benadeelde] tegenover de politie en de raadsheer-commissaris heeft afgelegd op hoofdlijnen en essentiële onderdelen consistent. In hetgeen door de verdachte is aangevoerd en ook overigens ziet het hof geen grond om aan het waarheidsgehalte daarvan te twijfelen.
ad (r)
Uit de verklaring van pianolerares [naam 5] leidt het hof af dat zij via de intercom heeft gehoord dat de haar bekende [benadeelde] haar verzocht de deur te openen, maar ook dat een andere, haar onbekende vrouw schold en dreigende taal en teksten als “Ga nou maar naar ISIS toe” en “hoer” uitsloeg. In die situatie ligt de conclusie dat [benadeelde] degene was die door de onbekende vrouw werd uitgescholden en bedreigd, erg voor de hand. Die conclusie heeft [naam 5] dan ook getrokken (“kennelijk”) en het hof onderschrijft deze.
ad (s)
Aan de enkele omstandigheid dat [naam 9] de minderjarige zoon van [benadeelde] is, kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat de door hem afgelegde verklaring onwaarachtig is. Uit het van het studioverhoor opgemaakte proces-verbaal komt naar voren dat de betrokken (gecertificeerde) politieambtenaren [naam 9] eerst zijn verhaal hebben laten doen en daarna hem hebben bevraagd over zijn redenen van wetenschap. Voorafgaand aan het verhoor heeft zijn moeder hem gezegd dat hij slechts moest vertellen wat hij zelf heeft gezien en ervaren (p. 7 proces-verbaal raadsheer-commissaris 28 oktober 2020). Gelet op een en ander is er geen reden om te denken dat de tot het bewijs gebezigde inhoud van de verklaring van [naam 9] op iets anders berust dan zijn eigen waarnemingen.
ad (t) en (v)
Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van [benadeelde] met betrekking tot het onder 1 en 3 tenlastegelegde in toereikende mate steun in informatie uit andere bron, dat niet een te ver verwijderd verband met die verklaring staat.
ad (u)
Op grond van het daarvan opgemaakte proces-verbaal staat vast dat [benadeelde] op 10 november 2015 ten overstaan van een hulpofficier van justitie mondeling klacht heeft gedaan van belediging met het uitdrukkelijke verzoek om tot vervolging van de mogelijke dader over te gaan. Dat dit proces-verbaal niet mede is ondertekend door [benadeelde] vormt geen vervolgingsbeletsel (vgl. HR 18 februari 1992, NJ 1992/545). Van verjaring van de tenlastegelegde belediging is geen sprake.
(ad w)
Niet aannemelijk is geworden dat de door de verdachte beschreven uitwassen voorafgaand aan, op en in de nasleep van de terechtzitting in eerste aanleg zich metterdaad hebben voorgedaan, omdat daarvoor
– behalve de niet onderbouwde en deels slechts suggestieve stellingen van de verdachte – geen aanknopingspunten bestaan. De gang van zaken met betrekking tot het verstrekken van de stukken van het strafdossier en de beperking van het hoger beroep wettigen op zichzelf, noch in samenhang bezien de conclusie dat de rechtbank Amsterdam en het OM ‘onder één hoedje’ hebben gespeeld. Voor zover de verdachte heeft willen betogen dat zich in eerste aanleg een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van het gerecht dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid van Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), mist dat verweer dus feitelijke grondslag.
SlotsomAlle tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en bewijsuitsluiting strekkende verweren worden verworpen. Het hof ziet geen reden om het tot het bewijs gebezigde materiaal als onbetrouwbaar of geloofwaardig te bestempelen; voor vrijspraak op die gronden bestaat dus evenmin aanleiding.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: