ECLI:NL:GHAMS:2021:1843

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
23-002527-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en Opiumwetdelicten met verwerping beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en verschillende Opiumwetdelicten. De feiten dateren van 28 april 2020, toen de verdachte met zijn auto het slachtoffer aanreed en over hem heen reed, wat leidde tot ernstig letsel. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen verklaard dat hij ruzie had met het slachtoffer, wat resulteerde in de aanrijding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk met verhoogde snelheid naar het slachtoffer is gereden en hem vervolgens met zijn auto heeft aangereden, waarbij hij hem meerdere keren overreed. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet handelde uit zelfverdediging, maar zijn gedragingen als aanvallend werden gekwalificeerd. Daarnaast zijn er ook Opiumwetdelicten aan de verdachte ten laste gelegd, waarbij harddrugs in zijn auto en woning zijn aangetroffen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 34 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002527-20
datum uitspraak: 14 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-116198-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard te Sittard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 april 2020 te Amsterdam, althans Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto met verhoogde snelheid naar die [benadeelde] is toe gereden en/of vervolgens tegen die [benadeelde] is aangereden en vervolgens (terwijl die [benadeelde] op de motorkap van de auto lag) is doorgereden en vervolgens met zijn, verdachtes, auto heeft geremd (waardoor die [benadeelde] op de grond viel) en vervolgens met zijn, verdachtes, auto vooruit over (het lichaam van) die [benadeelde] is heengereden, en/of vervolgens achteruit (opnieuw) over (het lichaam van) die aangever en/of in elk geval één of meerma(a)l(en) over die [benadeelde] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 april 2020 te Amsterdam, althans Nederland, [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: meerdere beenbreuk(en)) heeft toegebracht, door opzettelijk één of meermalen met zijn, verdachtes, auto tegen en/of over het lichaam van die [benadeelde] aan te rijden;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2020, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/ f verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig gehad een (nog) onbekende hoeveelheid aan middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
(in zijn auto) ongeveer 118 pillen MDMA, en/of 7,2 gram cocaïne, en/of
(in zijn woning) 226 pillen MDMA, en/of 1274 pillen 2C-B en/of 617 pillen MDMA
in elk geval een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aanwezig heeft gehad:
3.
hij op of omstreeks 28 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, in elk geval aanwezig hebben van (telkens) een of meer hoeveelheid / hoeveelheden van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- stoffen en/of voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat die bestemd was waren tot het plegen van dat die feil(en) en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
telefoons, een personenauto, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft
gehad, waaronder (de goederen beschreven op pagina 79 tot en met 81, toegevoegd als bijlage),
- één of meerdere weegschalen en/of,
- één of meerdere telefoons, en/of
- een grote hoeveelheid aan pillen en/of wikkels en/of zakjes met poeder en/of kristallen
brokjes en/of
- 1274 pillen bevattende 2C-B, en/of
- 118, 226 en/of 617 pillen bevattende MDMA, en/of
- 7,2 gram cocaïne, en/of
in elk geval een hoeveelheid van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst 1
en/of
- 15,6 gram aan ketamine en/of
- 135 pillen bevattende fluormetamfetamine en/of
- contante gelden
waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en);
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden op of omstreeks 28 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, de ([adres]) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde]) letsel en/of schade was toegebracht en/of een ander (te weten [benadeelde]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Ofschoon het hof zich op de belangrijkste punten goed kan vinden in de bewezenverklaring van de rechtbank en de motivering daarvan (waarbij het hof ook in grote mate aansluiting zal zoeken) alsmede in de opgelegde straf en de motivering daarvan, ontkomt het hof er niettemin niet aan het vonnis te vernietigen omdat de bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde met betrekking tot de pleegplaats niet gedragen wordt door de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Voorts komt het hof op grond van een andere motivering dan de rechtbank tot een verwerping van het beroep op noodweer(exces) en zal het hof, nu de rechtbank ten onrechte heeft verzuimd daar een beslissing over te nemen, een beslissing nemen op de vordering tenuitvoerlegging.

Bewijsoverwegingen en bespreking verweren

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (poging doodslag, subsidiair: toebrengen zware lichamelijk letsel)
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, wegens het ontbreken van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever. Daartoe heeft hij ten eerste aangevoerd dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever noch op zwaar letsel. Voorts heeft de raadsman betoogd dat, als aangenomen wordt dat de aanmerkelijke kans daartoe wel aanwezig was, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Tot slot heeft de raadsman in het kader van genoemde verweren zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] op belangrijke punten onzeker, niet consistent en tegenstrijdig zijn, zodat deze verklaringen uitgesloten dienen te worden van het bewijs, althans dat aan deze verklaringen minder bewijswaarde moet worden gehecht.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals die ook door de rechtbank zijn vastgesteld.
In de nacht van 28 april 2020 hoort getuige [getuige 2] buiten op straat kabaal voor zijn woning aan de [adres] te Amsterdam. Hij ziet vanuit zijn raam een ruzie bij een Opel Astra tussen twee mannen en een andere man. Op het moment dat hij beneden komt rijdt de Opel Astra weg. Het valt hem op dat er een zwarte taxi in de buurt stond. Vervolgens belt hij de politie.
De politie is rond 03.11 uur ter plaatse. Op de [adres] ligt een man op de weg, te weten aangever [benadeelde]. [benadeelde] zegt dat hij is aangereden en dat de auto over hem heen is gereden. Verbalisanten zien
bandensporen aan de voorkant op de broek van [benadeelde], aan de bovenkant van beide bovenbenen. [benadeelde] wordt naar het ziekenhuis overgebracht. Zijn rechter dijbeen blijkt te zijn gebroken. Ook heeft hij een bloeduitstorting bij zijn rechteroog en een schaafwond bij zijn buik.
Ter plaatse worden de verbalisanten aangesproken door [getuige 1]. Hij verklaart dat hij gezien heeft dat het slachtoffer ruzie had met twee personen in een witte auto. Hij zag vervolgens dat deze auto vooruit tegen het slachtoffer reed, waarna dit slachtoffer op de grond viel. De auto reed vervolgens over het slachtoffer heen. Daarna reed de auto achteruit nogmaals over het slachtoffer heen. Hij geeft een beschrijving van de auto en een indicatie van de mogelijke cijfer/letter combinatie van het kenteken.
Rond 03:34 uur wordt de Opel Astra, met daarin de verdachte als bestuurder en [medeverdachte] als passagier, bij de kruising Gerrit van der Veenstraat met de Beethovenstraat aangetroffen. De beide mannen worden aangehouden. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep erkend dat hij ruzie heeft gehad met het slachtoffer en dat hij de bestuurder is geweest van de betreffende Opel Astra.
De ochtend na het voorval wordt [getuige 1] als getuige gehoord op het politiebureau, waar hij opnieuw zijn waarnemingen verwoordt. Hij heeft gezien dat het slachtoffer tegen de motorkap van de auto opkrabbelde. Hij zag dat de auto in beweging was en een paar meter naar voren reed. Het slachtoffer hing als het ware over de motorkap heen. Vervolgens remde de auto, waarna het slachtoffer op straat viel. De auto gaf vervolgens gas, schoot met snelheid naar voren en reed over het slachtoffer heen. [getuige 1] denkt dat de auto met de linkerzijde, de kant van de bestuurder, over het slachtoffer is heengereden. Daarna reed de auto direct achteruit, nogmaals over het slachtoffer heen. Dit gebeurde allemaal in een paar seconden.
De gegevens van de taxi die door de getuige [getuige 2] is gezien, worden achterhaald. De betreffende taxichauffeur, [getuige 3], wordt vervolgens als getuige gehoord. Hij was, zo begrijpt het hof, eerder ter plaatse dan de getuige [getuige 1] en heeft een deel van de ruzie op straat meegemaakt die aan de aanrijding voorafging. Hij heeft gezien dat een man, het hof begrijpt: [benadeelde], naar een witte auto op de Middenweg liep en op de dichte ruit aan de bestuurderskant sloeg. De witte auto keerde en parkeerde bij de uitrit van de [adres]. De passagier, kennelijk [medeverdachte], stapte uit de auto. Er ontstond een discussie tussen [benadeelde] en de bestuurder, het hof begrijpt: de verdachte. [benadeelde] was agressief naar de verdachte en leek dronken. De verdachte stapte ook uit de auto. De ruzie werd voortgezet en op een bepaald moment gaf de verdachte een aantal stoten aan [benadeelde]. De verdachte stapte zijn auto weer in, waarna [benadeelde] door het geopende raam van de auto de verdachte in het gezicht sloeg. De verdachte stapte opnieuw uit de auto waarna er een vechtpartij tussen beide mannen plaatsvond. Dit gevecht vond plaats aan de bestuurders-kant van de auto. De getuige is vervolgens weggereden en heeft niet gezien wat er daarna is gebeurd.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1]
De getuige [getuige 1] heeft op diverse momenten verklaringen afgelegd. Op de plaats delict heeft hij tegen verbalisanten zijn waarnemingen verteld, zoals in het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen. De volgende ochtend is hij op het politiebureau als getuige gehoord. Op 9 mei 2020 zijn hem nadere vragen door de politie gesteld, waarna op 11 mei 2020 telefonisch contact met hem is opgenomen omdat de politie mogelijk discrepanties in zijn verklaringen zag. Op 12 oktober 2020 is hij in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord.
Het hof gaat, anders dan de verdediging, uit van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] en zal deze dan ook bezigen voor het bewijs, nu zijn verklaringen, voor zover deze betrekking hebben op – kort gezegd – zijn waarneming dat de verdachte eerst tegen [benadeelde] is aangereden en vervolgens zowel vooruit als achteruit met het voorwiel over [benadeelde] is heengereden, consistent en concreet zijn en ook op wezenlijke onderdelen verankering vinden in de overige bewijsmiddelen. Dat de verdachte over [benadeelde] is heengereden blijkt immers ook uit de bandensporen op de broekspijpen van de broek van [benadeelde] en uit de bij hem geconstateerde dijbeen fractuur.
Voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde]
De verdachte wordt primair verweten dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [benadeelde] van het leven te beroven.
Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte vol opzet had op de dood van de [benadeelde].
Het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de kans op het overlijden van [benadeelde] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte met zijn auto tegen [benadeelde] is aangereden, waardoor die [benadeelde] op de motorkap is terechtgekomen waarna hij, toen de verdachte remde, aan de bestuurderszijde ten val is gekomen. De verdachte is vervolgens, zonder te kijken waar [benadeelde] zich bevond en voordat [benadeelde] op had kunnen staan of weg had kunnen komen, weer met zijn auto vooruit gereden en is daarbij met het linker voorwiel van de auto over het lichaam van [benadeelde] heen gereden. Vervolgens is hij meteen weer achteruit gereden waarbij hij nogmaals met het linker voorwiel van zijn auto over het lichaam van [benadeelde] heen reed. Dit alles gebeurde snel, in een tijd van enkele seconden. Op grond van de bandafdruk op de broekspijpen van de broek van [benadeelde] en de plaats van de bij hem geconstateerde fractuur van het rechter dijbeen, kan worden vastgesteld dat de verdachte in ieder geval over één van de bovenbenen van het slachtoffer is gereden.
Bij het op dusdanige wijze met zijn auto tweemaal over [benadeelde] heen te rijden, bestond er de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel bij [benadeelde]. De verdachte had (bijvoorbeeld) ook over het bekken, de borst of het hoofd kunnen rijden of op andere wijze ernstig letsel kunnen toebrengen aan enig vitaal lichaamsdeel, en zodoende op die manier dodelijk letsel kunnen veroorzaken. Dat zulks zich niet heeft voorgedaan, is bepaald niet het gevolg geweest van de wil van de verdachte, maar is een kwestie van ‘geluk’. Door tweemaal met opzet over [benadeelde] heen te rijden heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel bewust aanvaard. Als bestuurder van een auto – te meer nu hij aldus zijn eigen verklaring beroepschauffeur is - moet de verdachte zich immers bewust zijn geweest van de enorme risico's die hij heeft genomen ten opzichte van de kwetsbare voetganger [benadeelde]. Kennelijk was hij daar onverschillig voor en heeft hij de gevolgen op de koop toe genomen. Aldus had de verdachte voorwaardelijk opzet op dood van [benadeelde].

Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde (Opiumwetdelicten)

Bij de doorzoeking van de auto waarin de verdachte op 28 april 2020 in Amsterdam reed en van de woning van de verdachte te [plaats] op 28 april 2020 zijn pillen MDMA, pillen 2C-B en een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Daarnaast was een groot aantal stoffen en voorwerpen aanwezig die kennelijk bestemd waren om de handel in, of distributie van, harddrugs mogelijk te maken.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat de drugs niet van hem maar van een derde persoon waren, niet geloofwaardig. Als de verdachte werkelijk aan deze derde persoon toestemming zou hebben gegeven om harddrugs in zijn woning te bewaren, is het volstrekt onlogisch dat deze drugs en de
drugsgerelateerde voorwerpen openlijk door de woning van de verdachte lagen verspreid. De verdachte heeft bovendien de naam van de betreffende persoon niet willen noemen en heeft ook geen andere informatie gegeven op basis waarvan zijn verklaring kan worden geverifieerd. Daarbij komt dat de verdachte bij zijn voorgeleiding bij de rechter­commissaris op 1 mei 2020 heeft toegegeven dat de 118 pillen in de auto van hem zijn. Deze 118 pillen MDMA zaten samen met 7,2 gram cocaïne in een sok. Het hof houdt het er daarom voor dat de verdachte ook wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de sok.
Het hof acht, evenals de rechtbank, bewezen dat de verdachte de onder feit 2 opgenomen harddrugs die in zijn auto en in zijn woning zijn aangetroffen opzettelijk aanwezig had. De pillen MDMA en de hoeveelheid cocaïne die in de auto lag, heeft de verdachte bovendien ook vervoerd. Het hof acht eveneens bewezen dat de verdachte stoffen, voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden had ter voorbereiding op de handel in harddrugs. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte bij het bezit en de voorbereidingshandelingen betreffende de harddrugs heeft samengewerkt met een ander of anderen. De verdachte zal daarom van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 28 april 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk om [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto met verhoogde snelheid naar die [benadeelde] is toe gereden en vervolgens tegen die [benadeelde] is aangereden en vervolgens (terwijl die [benadeelde] op de motorkap van de auto lag) is doorgereden en vervolgens met zijn, verdachtes, auto heeft geremd (waardoor die [benadeelde] op de grond viel) en vervolgens met zijn, verdachtes, auto vooruit over het lichaam van die [benadeelde] is heengereden, en vervolgens achteruit opnieuw over het lichaam van die aangever die [benadeelde] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 28 april 2020, in Nederland, opzettelijk in zijn auto heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig gehad 118 pillen MDMA en 7,2 gram cocaïne,
en
opzettelijk in zijn woning aanwezig heeft gehad 226 pillen MDMA en 1274 pillen 2C-B en 617 pillen MDMA;
3.
hij op 28 april 2020, in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, voor te bereiden en te bevorderen,
een personenauto, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waaronder (de goederen beschreven op pagina 79 tot en met 81):
- weegschalen en
- telefoons en
- een grote hoeveelheid pillen en wikkels en zakjes met poeder en/of kristallen brokjes en
- 1274 pillen bevattende 2C-B en
- 118, 226 en 617 pillen bevattende MDMA en
- 7,2 gram cocaïne en
- 15,6 gram aan ketamine en
- 135 pillen bevattende fluormetamfetamine en
- contante gelden
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden op 28 april 2020 te Amsterdam, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde]) letsel en schade was toegebracht.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Bespreking van het beroep op noodweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen zijn eigen lijf en goed waartegen hij zich mocht verdedigen.
Oordeel van het hof
Uit de getuigenverklaring van de taxichauffeur [getuige 3] volgt dat [benadeelde] op de Middenweg een klap heeft gegeven op de dichte autoruit van de verdachte, waarna de verdachte zijn auto keerde en zijn auto heeft geparkeerd bij de uitrit van de [adres]. De verdachte en [medeverdachte] stapten uit om de confrontatie met [benadeelde] aan te gaan. De verdachte gaf [benadeelde] een aantal stoten waarna hij weer in zijn auto stapte, waarna [benadeelde] hem weer door zijn open raam in zijn gezicht sloeg. De verdachte stapte weer uit en er ontstond een gevecht. Hierna is de verdachte weer ingestapt en heeft hij [benadeelde] aangereden en is vooruit en achteruit over hem heengereden.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Immers, voor zover er al sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte door [benadeelde] middels het geven van een klap op de autoruit van de verdachte op de Middenweg, was deze aanranding beëindigd op het moment dat de verdachte is doorgereden richting de [adres]. De daarop volgende gedragingen van de verdachte merkt het hof dan ook niet aan als verdedigend, maar als in de kern aanvallend.
Geen (andere) omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Bespreking van het beroep op noodweerexces

Uit hetgeen het hof hierboven met betrekking tot het gedane beroep op noodweer heeft overwogen volgt dat er naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat reeds daarom het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Geen (andere) omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met oplegging van bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 1 jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs voor het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar is, hetgeen straf matigend dient te werken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is bewust met het linker voorwiel van zijn auto eerst voor- en daarna achteruit over het slachtoffer heengereden, met wie hij kort daarvoor op straat een handgemeen had gehad. Vervolgens is de verdachte weggereden en heeft hij het slachtoffer gewond op straat achtergelaten. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen in de vorm van een gebroken dijbeen. Niettemin mag hij van geluk spreken dat het niet erger voor hem is afgelopen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, waarbij hij letsel, schade en psychisch leed aan het slachtoffer heeft toegebracht en waarbij hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Daarnaast had de verdachte in zijn auto en in zijn woning harddrugs, onder meer in de vorm van pillen MDMA, pillen 2C-B en een hoeveelheid cocaïne, aanwezig. Verspreid door zijn woning lagen diverse stoffen en voorwerpen die kennelijk bedoeld waren om de handel in harddrugs voor te bereiden. MDMA, 2C-B en cocaïne leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen verslavend zijn en regelmatig gebruik gewoonlijk schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. Daarnaast veroorzaken de handel in en het gebruik van verdovende middelen overlast voor de omgeving en in de maatschappij.
Het hof houdt voorts rekening met de inhoud van de Pro Justitia rapportage van GZ-psycholoog drs. [naam], van 24 juni 2020. De psycholoog heeft– samengevat– het volgende gerapporteerd en geadviseerd:
Bij de verdachte is sprake geweest van een belaste gezinssituatie. Deze wordt gekenmerkt door een conflictueuze relatie tussen de ouders, alsmede (ernstig) affectieve verwaarlozing, waarbij sprake was van fysiek geweld door zijn moeder en later ook door zijn vader. Op zijn vijftiende jaar is de verdachte bij zijn vader en stiefmoeder weggelopen. Als gevolg van zijn dakloosheid en zijn gedragsproblemen moest hij het gymnasium verlaten. Nadat hij enige tijd had rondgezworven kwam hij in begeleide opvang terecht en werd hij onder toezicht gesteld. Na zijn achttiende jaar was opnieuw sprake van een zwervend bestaan. In 2013 kreeg hij een woonplek bij HVO Querido. Vanaf zijn vijftiende gebruikt de verdachte cannabis, de laatste jaren meerdere grammen per dag.
De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken, als ook van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en een lichte stoornis in alcoholgebruik. De geconstateerde persoonlijkheidsstoornis uit zich doorgaans onder meer in een verhoogde prikkelbaarheid en impulsiviteit alsmede een geringe frustratietolerantie. In situaties van hoogoplopende spanning is betrokkene geneigd tot
acting out-gedrag.
Het kan worden vastgesteld dat er bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van aan de persoonlijkheidspathologie gerelateerde verhoogde prikkelbaarheid, verminderde impulscontrole en agressieregulatie. De psycholoog acht niet onaannemelijk dat de verdachte in een staat van woede en paniek terecht kwam en dat in die situatie sprake was van een toenemend angstniveau. Geconcludeerd kan worden dat de verdachte in verminderde mate in staat geweest is om zijn impulsen te beheersen en dat de problematiek van de verdachte in aanzienlijke mate van invloed is geweest op zijn keuze- en handelingsvrijheid. De psycholoog adviseert daarom het onder 1 tenlastegelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
De aan de verdachte tenlastegelegde Opiumwetdelicten kunnen, aldus de psycholoog, wel volledig aan hem worden toegerekend. Het kan worden verondersteld dat de verdachte, zich bewust van de wederrechtelijkheid van zijn gedrag, overeenkomstig dat besef had kunnen handelen.
De psycholoog ziet een matige kans op herhaling van een vergelijkbaar delict als het onder 1 tenlastegelegde. De bovengemiddelde intelligentie van de verdachte, de motivatie voor behandeling en gedragsverandering en het in enige mate aanwezig zijn van een pro-sociaal netwerk zijn als beschermende factoren aan te merken. Er zijn echter ook criminogene invloeden in het sociale netwerk van de verdachte, met een risico op antisociaal gedrag. Alles tezamen beschouwend blijkt dat nog sprake is van veel instabiliteit in het psychische- en maatschappelijk functioneren. De psycholoog adviseert een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek zoals De Waag, alwaar specialistische hulp geboden kan worden op het gebied van de persoonlijkheidsproblematiek, de emotie en agressie-regulatie en de traumatiserende ervaringen in het verleden. Ook dient er aandacht te zijn voor diens (keuzes voor) antisociaal gedrag alsmede voor bepaalde maatschappelijke gebieden (financiën). Ten behoeve van de verslavingsproblematiek kan gedacht worden aan een ambulante behandeling bij een verslavingsinstelling. De verdachte heeft tegenover de psycholoog te kennen gegeven dat hij gemotiveerd is voor een behandeltraject.
Het hof neemt deze conclusies van de deskundige over en beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde.
Het hof heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies van SVG Reclassering [plek 1] van 14 juli 2020. Hieruit blijkt – samengevat – dat de verdachte, ondanks zijn bewogen leven met verwaarlozing en dakloosheid, in de afgelopen jaren ook vooruitgang heeft weten te boeken. In het verleden heeft hij met succes meegewerkt aan een reclasseringscontact en aan een agressieregulatie-training bij Inforsa. De relatie met zijn vader is hersteld en hij is van plan om met een HBO-studie te beginnen. Hij zegt gemotiveerd te zijn tot het hernieuwd aangaan van een behandeltraject om te kunnen komen tot gedragsverandering. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie middelengebruik en een ambulante behandeling bij De Waag
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij spijt heeft van zijn handelen en dat hij inziet dat hij hulp kan gebruiken om zijn gedrag en emoties in goede banen te leiden. Hij is gemotiveerd voor begeleiding en staat open voor een ambulante behandeling. De intellectuele capaciteiten van de verdachte en zijn voornemen om een studie te gaan volgen zijn positieve factoren die de verdachte kunnen helpen zijn leven op orde te krijgen. De verdachte wil graag zo snel mogelijk vrij komen om met een ambulante behandeling en een studie te beginnen. Dat is begrijpelijk, maar de ernst van de bewezenverklaarde feiten, waarbij het zwaartepunt ligt bij de bewezenverklaarde poging tot doodslag, staat daar ook op dit moment nog aan in de weg. Het hof heeft het advies van de psycholoog om de verdachte met betrekking tot dit feit verminderd toerekeningsvatbaar te achten overgenomen, hetgeen straf verlagend werkt. Ook wanneer met deze verminderde toerekeningsvatbaarheid rekening wordt gehouden, acht het hof nog steeds een forse gevangenisstraf op zijn plaats. Daarbij neemt het hof ook mee dat de aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs in de auto en de woning van verdachte duidt op een bewuste keuze voor criminele activiteiten. De verdachte lijkt slechts ten dele doordrongen te zijn van de ernst van de feiten. Het hof ziet daarom een gevaar dat de verdachte zich opnieuw aan strafbare feiten zal schuldig maken.
Omdat de verdachte zich bereid heeft verklaard mee te werken aan een reclasseringstoezicht en de geadviseerde behandeling en gedragsinterventie, zal het hof een deel van de passend geachte gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Begeleiding en behandeling zullen hopelijk de kans op recidive verkleinen.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank, een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en een proeftijd voor de duur van 2 jaren, passend en geboden. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van één jaar, met een proeftijd van één jaar en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.

Beslag

Onder verdachte zijn, gezien de beslaglijst van 22 september 2020, voorwerpen in beslag genomen. De beslaglijst is als bijlage aan dit arrest is gehecht.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen (mobiele telefoons) met de nummers 191, 192, 193, 194, 195, 196, 199, 200 en 201 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder 3 bewezenverklaarde is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen met de nummer 6 tot en met 190 het onder 3 bewezenverklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Onder [benadeelde] is een broek in beslag genomen (nummer 197 op de aan dit arrest als bijlage gehechte beslaglijst). Deze broek zal aan [benadeelde] worden teruggegeven.
Onder verdachte zijn schoenen in beslag genomen (nummer 198 op de aan dit arrest als bijlage gehechte beslaglijst). De schoenen zullen aan verdachte worden teruggegeven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.644,04, bestaande uit € 644,04 aan materiële kosten en € 7.000,00 aan immateriële kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aan de zijde van de benadeelde partij sprake is geweest van 'eigen schuld'. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat, gezien deze eigen schuld, het toe te wijzen schadebedrag moet worden gematigd tot nul. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering met 75 procent dient te worden gematigd.
Oordeel van het hof
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel behandeling van het verzoek tot schadevergoeding geen onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding. Met betrekking tot de vordering overweegt het hof als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit onder meer kosten thuiszorg en zorgkosten eigen risico. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het slachtoffer heeft ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde ernstig letsel opgelopen, te weten een gebroken dijbeen, ten gevolge waarvan hij een ingrijpende operatie heeft moeten ondergaan en waarvoor in het najaar wederom een operatie zal volgen. Uit de bij het verzoek tot schadevergoeding gevoegde bijlagen blijkt voorts welke impact het bewezenverklaarde op zijn persoonlijke leven heeft gehad: die impact bestond niet alleen uit pijn en groot fysiek ongemak, maar ook psychisch heeft het voorval het slachtoffer beslist niet onberoerd gelaten. Gelet op de onderbouwing van de vordering en op wat er in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade overeenkomstig de vordering op voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op een bedrag van € 7.000,00 .
Het hof ziet anders dan de raadsman geen gronden om rekening te houden met enige mate van eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij.
Het hof zal tevens de wettelijke rente toewijzen, en bepaalt de aanvangsdatum daarvan op 28 april 2020.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie, conform de eis van de advocaat-generaal, in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij het vonnis van de politierechter te Amsterdam van 20 oktober 2017, parketnummer 13-650594-16, voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van
€ 250,00 niet-ontvankelijk verklaren, nu het hof niet beschikt over het achterliggende dossier en de betekeningsstukken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering:
- Veroordeelde meldt zich bij het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland [plek 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en volgt de aanwijzingen op die hem gegeven worden.
Gedragsinterventie middelengebruik:
- Veroordeelde neemt, indien noodzakelijk/wenselijk geacht, actief deel aan de gedragsinterventie Leefstijltraining, of een andere gedragsinterventie, die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke interventie het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Ambulante behandeling
- Veroordeelde laat zich behandelen door forensische polikliniek De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de goederen vermeld onder de nummers
191, 192, 193, 194, 195, 196, 199, 200 en 201op de aan dit arrest als bijlage gehechte beslaglijst.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de goederen vermeld onder de nummers
6 tot en met 190op de aan dit arrest als bijlage gehechte beslaglijst.
Gelast de
teruggaveaan
[benadeelde]van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het goed vermeld onder nummer
197 (broek)op de aan dit arrest als bijlage gehechte beslaglijst.
Gelast de
teruggaveaan de
verdachtevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het goed vermeld onder nummer
198 (schoenen, Timberland) op de aan dit arrest als bijlage gehechte beslaglijst.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.644,04 (zevenduizend zeshonderdvierenveertig euro en vier cent)bestaande uit
€ 644,04 (zeshonderdvierenveertig euro en vier cent)materiële schade en
€ 7.000,00 (zevenduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.644,04 (zevenduizend zeshonderdvierenveertig euro en vier cent)bestaande uit
€ 644,04 (zeshonderdvierenveertig euro en vier cent)materiële schade en
€ 7.000,00 (zevenduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 73 (drieënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2020.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-650594-16.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. F.M.D. Aardema en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2021.
=========================================================================
[…]