ECLI:NL:GHAMS:2021:1834

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
23-000412-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake voorhanden hebben vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2021. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 20 oktober 2020 te Utrecht. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen dat de rechtbank Amsterdam onbevoegd was, en heeft geoordeeld dat de rechtbank bevoegd was omdat de verdachte op het moment van aanhouding in Amsterdam was. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en vastgesteld dat er geen sprake was van 'forumshopping'. De verdachte werd schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een geladen pistool en munitie, en het hof heeft de gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de maatschappelijke problematiek rondom vuurwapengebruik. De beslissing van het hof vernietigt het eerdere vonnis, maar bevestigt de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000412-21
datum uitspraak: 23 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-264802-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Utrecht, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Zastava, model: M57, kaliber: 7,62x25mm Tokarev) en/of munitie van categorie III, te weten één of meerdere patro(o)n(en) (kaliber: 7,62x25mm Tokarev), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Weliswaar komt het hof tot dezelfde bewezenverklaring als de rechter in eerste aanleg, maar de kwalificatie van het bewezenverklaarde behoeft aanpassing. Daarnaast kan het hof zich niet geheel verenigen met de aan de strafoplegging ten grondslag gelegde motivering. Mede gelet op de bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren, zou het (partieel) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen opleveren.
Bevoegdheid rechtbank
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank Amsterdam alsnog onbevoegd dient te worden verklaard van deze strafzaak kennis te nemen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat Utrecht de plaats is waar het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden, waar de verdachte is aangehouden en waar de verdachte woont. Bovendien is volgens de raadsman de vervolging aangevangen ten tijde van de doorzoeking in de woning in [plaats]. Daarmee is de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bevoegd om van deze strafzaak kennis te nemen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering is tot kennisneming van de zaak – voor zover hier van belang – naast de andere in die bepaling bedoelde rechtbanken gelijkelijk bevoegd de rechtbank binnen welker rechtsgebied de verdachte zich bevindt. Beslissend daarvoor is waar de verdachte zich bevindt op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem wordt aangevangen.
De doorzoeking van de woning in [plaats], waar de verdachte verbleef, vond plaats in het kader van een Amsterdams liquidatie-onderzoek waarin de verdachte niet als zodanig was aangemerkt. Een Amsterdamse rechter-commissaris heeft daartoe op vordering van een Amsterdamse officier van justitie op 8 oktober 2020 een machtiging verleend, welke doorzoeking vervolgens in aanwezigheid van een Amsterdamse rechter-commissaris is gedaan. Bij die doorzoeking, op 20 oktober 2020, is een vuurwapen aangetroffen, waarna de aanwezige verdachte om 07.25 uur op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie is aangehouden. De verdachte is vervolgens overgebracht naar een politiebureau in Utrecht en daar ingesloten, in afwachting van vervoer naar Amsterdam. Om 10.39 uur is de verdachte in het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht in Amsterdam aan de hulpofficier van justitie voorgeleid. De verdachte is die middag door de hulpofficier van justitie in verzekering gesteld en op
23 oktober 2020 voorgeleid aan de rechter-commissaris in Amsterdam, die de verdachte in bewaring heeft gesteld.
Nu de verdachte in het onderzoek waarin de Amsterdamse rechter-commissaris een machtiging tot doorzoeking had verleend niet als (mede)verdachte was aangemerkt, is met die machtiging (en de doorzoeking) de vervolging tegen hem niet aangevangen. Dat is pas later gebeurd, namelijk op het moment dat verdachte door de rechter-commissaris in bewaring werd gesteld. Op dat moment bevond de verdachte zich in Amsterdam, zodat de rechtbank Amsterdam, op de voet van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering, bevoegd was van deze strafzaak kennis te nemen. Het hof verwerpt het verweer.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat met de overplaatsing van de verdachte van het Utrechtse naar het Amsterdamse politiebureau sprake is van ‘forumshopping’ door het openbaar ministerie teneinde de verdachte zo lang mogelijk achter slot en grendel te kunnen zetten. De rechtbank Amsterdam hanteert immers oriëntatiepunten voor de strafmaat voor het voorhanden hebben van een pistool die zwaarder zijn dan de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De verdachte is ook daadwerkelijk benadeeld omdat de rechtbank in haar vonnis de hogere oriëntatiepunten als uitgangspunt heeft genomen. Er is daarmee sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat onder omstandigheden, in een geval waarin de verdachte na zijn aanhouding is overgebracht naar een ander arrondissement en waarbij de bevoegdheid van de rechtbank moet worden aangenomen, het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging wegens schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, indien aannemelijk is dat de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad.
Het hof is van oordeel dat van de door de verdediging gestelde ‘forumshopping’ geen sprake is. Uit wat in de voorgaande rubriek is overwogen, kan worden afgeleid dat er voldoende aanknopingspunten waren om de verdachte na zijn aanhouding over te brengen naar Amsterdam en hem daar aan de hulpofficier van justitie en de rechter-commissaris voor te geleiden. Het opsporingsonderzoek waarin de doorzoeking heeft plaatsgevonden is in Amsterdam aangevangen naar aanleiding van een dodelijke schietpartij te Amsterdam, met een Amsterdamse verdachte. De Amsterdamse rechter-commissaris was reeds in het onderzoek betrokken en heeft de machtiging tot doorzoeking in de zaak verleend. Het hof verwerpt het verweer, nu ook overigens van enige schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM niet is gebleken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 oktober 2020 te Utrecht een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Zastava, model: M57, kaliber: 7,62x25mm Tokarev) en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen (kaliber: 7,62x25mm Tokarev), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een geladen pistool en bijbehorende munitie. Het staat buiten kijf dat het ongeoorloofde bezit van een vuurwapen met (bijbehorende) munitie onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijke onomkeerbare gevolgen van dien.
De raadsman heeft het hof verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS in plaats van de oriëntatiepunten Straftoemeting vuurwapens en explosieven van de rechtbank Amsterdam, zoals vastgesteld op 20 mei 2019 (de Amsterdamse oriëntatiepunten). Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het vuurwapen en de munitie los van elkaar bewaarde en ten tijde van het binnentreden door de politie heeft samengebracht om het beter te kunnen verstoppen in een mand met kinderspeelgoed. Om die reden is volgens hem geen sprake van de in de Amsterdamse oriëntatiepunten genoemde strafverzwarende omstandigheid.
Het hof stelt voorop dat oriëntatiepunten ten behoeve van straftoemeting, of die nu landelijk of lokaal zijn, geen ‘recht’ zijn in de zin van artikel 79 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, reeds omdat de bedoelde oriëntatiepunten niet afkomstig zijn van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de hun door de wetgever gelaten ruimte (vgl. Hoge Raad 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8838).
Het hof heeft oog voor de maatschappelijke problematiek die de laatste jaren op het gebied van vuurwapengebruik speelt en in het bijzonder de grote toename van het aantal schietincidenten. Tegen die achtergrond dient het onbevoegd bezit van vuurwapens krachtig te worden bestreden. In het licht daarvan en mede gelet op het feit dat de oriëntatiepunten van het LOVS dateren van 2012, zal het hof dan ook acht slaan op de Amsterdamse oriëntatiepunten, nu deze naar het oordeel van het hof tegemoetkomen aan de hiervoor beschreven maatschappelijke problematiek rond het bezit van vuurwapens.
Verdachtes scenario, dat hij het vuurwapen pas in een speelgoedmand heeft verstopt, nadat hij de politie had waargenomen, met het idee het vuurwapen op dat moment aan het zicht van de politie te onttrekken, kan hem niet baten. Feit blijft immers dat de verdachte in de woning, waar ook anderen verbleven, beschikte over een vuurwapen dat geladen was en dus binnen zeer korte tijd kon worden gebruikt.
Daarbij komt dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het voorhanden hebben van – naar eigen zeggen – een vuurwapen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Onder voornoemde omstandigheden acht het hof, alles afwegende en met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Van een schending van beginselen van behoorlijke procesorde dan wel het recht op een eerlijk proces is niet gebleken, zodat daarvan – in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft verzocht – geen compenserende werking kan uitgaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. R.A.E. van Noort en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juni 2021.
De voorzitter en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.