ECLI:NL:GHAMS:2021:183
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- P.C. Römer
- P. Greve
- J.L. Bruinsma
- Rechtspraak.nl
Bevestiging ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met bepaling duur gijzeling
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 april 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in Afghanistan in 1971, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 161.785,33 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 170.861,24. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 januari 2021 heeft de verdediging betoogd dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist was, met name de schatting van het aantal planten per vierkante meter. De verdediging stelde dat er vanuit gegaan moest worden van 16 planten per vierkante meter, terwijl de rechtbank 15 planten had gehanteerd. Het hof oordeelde echter dat de verdediging onvoldoende onderbouwing had gegeven voor deze stelling en dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld.
Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en bepaalde dat de duur van de gijzeling in geval van niet-betaling maximaal 1080 dagen kan bedragen. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, maar deze overschrijding was reeds in de strafzaak verdisconteerd. De beslissing van het hof houdt in dat de gehele opbrengst van de hennepkwekerij aan de betrokkene wordt toegerekend, aangezien er onvoldoende bewijs was voor een verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel met medebetrokkenen.