2.2Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.28 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [de groep van appellanten] heeft in de grieven I en II onder meer bezwaar gemaakt tegen (een deel van) de feitenvaststelling onder 2.4 en 2.16. Deze grieven zullen bij de vaststelling van de feiten in hoger beroep worden betrokken. De feiten zijn overigens niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
1. Op 2 februari 2010 heeft de Gemeente met [de groep van appellanten] op basis van een niet volledig uitgewerkt bestek een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot het Project. De aanneemsom bedroeg € 41.250.000,- (ex BTW), met een maximum aan meerwerk van € 1.750.000,- (ex BTW). In de overeenkomst is onder meer de UAV 1989 van toepassing verklaard, voor zover daarvan in de overeenkomst en het bestek niet is afgeweken.
2. In artikel 2.2.22 van het algemeen kader van het bestek en de bijlagen bij het bestek is een aanvulling op hoofdstuk 19 van de UAV 1989 (meer- en minderwerk) opgenomen. Hierin is onder meer bepaald dat normen en prijzen voor zover die niet in de detailbegroting van de aannemer vermeld staan, in onderling prijsoverleg vastgesteld moeten worden, waarbij gerekend dient te worden met nettoprijzen. In de procedure die hiervoor moest worden gevolgd staan de zogenoemde MMC’s (Melding Mogelijke Contractswijziging) en ABC’s (Afwijking op Bestek of Contract) centraal. In het MMC formulier kon [de groep van appellanten] aan de Gemeente een technische omschrijving van een wijziging of van meerwerk voorleggen. In het ABC-formulier maakte [de groep van appellanten] de financiële gevolgen daarvan aan de Gemeente kenbaar.
3. Het Project had een slechte start door problemen die al begonnen in de fase van de uitwerking van het bestek. De samenwerking tussen de Gemeente en [de groep van appellanten] verliep moeizaam. De beoogde opleverdatum van het Project eind 2010 bleek niet haalbaar en partijen hebben nadere afspraken gemaakt om gezamenlijk het Project te kunnen voltooien.
4. Op 7 november 2012 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst ( [naam vaststellingsovereenkomst] ) gesloten waarin onder meer een financiële regeling is getroffen met betrekking tot vertraging van de uitvoering. De meerwerklimiet (zie hierboven onder 1) is komen te vervallen.
5. Op 27 maart 2013 hebben partijen een overeenkomst [overeenkomst 1] gesloten, met daarin als opleveringsdatum voor het Project 31 maart 2014. De totale vergoeding aan [de groep van appellanten] werd vastgesteld op € 80 miljoen. Op 16 april 2013 hebben partijen de overeenkomst [overeenkomst 2] gesloten waarin deze afspraken zijn bevestigd en de omvang van het werk (de “
scope”) nader is bepaald in een bijlage met een lijst van MMC’s en ABC’s. Na de ondertekening van de [overeenkomst 2] zijn opnieuw vertragingen ontstaan, mede als gevolg van door de Gemeente verlangd meerwerk.
6. Op 21 januari 2014 hebben [de groep van appellanten] en de Gemeente overleg gevoerd. In het hiervan opgemaakte verslag staat onder meer dat het definitief verstrekken van overeengekomen meerwerkopdrachten door de Gemeente achterblijft. In het verslag staan voorts onder meer de volgende afspraken tussen [de groep van appellanten] en de Gemeente:
“
2. Betaalbaarstellingen op korte termijn en opleverdatum:
(…)
b. Vooruitbetaling EUR 1 miljoen (exc. BTW); betreft de compensatie voor reeds gemaakte extra kosten en op korte termijn nog te maken kosten voor [de groep van appellanten] . Deze vooruitbetaling wordt op het moment van bereikte prijsovereenstemming aangaande de wijzigingen op de [overeenkomst 2] verrekend. (…)
3. Overwegingen bij de afspraken zoals genoemd onder punt 2:
(…)
b. Na het sluiten van de [overeenkomst 2] in april 2013 hebben zich wijzigingen voorgedaan die deels (…) nieuw zijn ten opzichte van de [overeenkomst 2] doch die (…) noodzakelijk zijn gebleken. [De Gemeente] heeft van [de groep van appellanten] hierbij een flexibele opstelling gevraagd om zodoende het risico op vertraging zoveel mogelijk te beperken. Deze flexibele opstelling heeft erin geresulteerd dat [de groep van appellanten] extra kosten heeft gemaakt en deze ook heeft voorgefinancierd doordat de benodigde meerwerkopdrachten in veel gevallen op zich laat wachten (…). Partijen verwachten dat het definitief verstrekken van de overeengekomen meerwerkopdrachten door [de Gemeente] nog enige tijd kan duren waardoor een vooruitbetaling voor reeds gemaakte kosten en op korte termijn nog te maken kosten door [de groep van appellanten] gerechtvaardigd is. Deze vooruitbetaling wordt later verrekend nadat prijsovereenstemming is bereikt over de nog uitstaande wijzigingen.”
7. Op 28 maart 2014 hebben partijen een nadere overeenkomst gesloten, aangeduid met Addendum 1 [overeenkomst 2] . Hierin is overeengekomen dat het werk in twee delen zal worden opgeleverd: op 1 mei 2014 de “
scope gebruiksmelding” en op een later te bepalen tijdstip de “
scope einde werk”. In artikel 5 van de overeenkomst staat dat de Gemeente aan [de groep van appellanten] een bedrag betaalt van € 3.280.000 (ex BTW) ter vergoeding van de indirecte kosten aan [de groep van appellanten] in verband met de gewijzigde planning en fasering tot en met 4 mei 2014. De overeenkomst bevat een bijlage met MMC’s en ABC’s en een bijlage met het hierboven aangehaalde gespreksverslag van 21 januari 2014.
8. Na de totstandkoming van het Addendum 1 [overeenkomst 2] heeft de Gemeente, ter voorkoming van stagnatie door onderhandelingen met [de groep van appellanten] , toegezegd dat [de groep van appellanten] vanaf 1 mei 2014 maandelijks haar werkelijke indirecte kosten in rekening mocht brengen en dat deze zonder nader onderzoek zouden worden betaald, onder de voorwaarde dat uit een later door de Gemeente uit te voeren boekencontrole zou blijken dat de in rekening gebrachte kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt.
9. Op 2 oktober 2014 heeft de Gemeente [de groep van appellanten] bericht dat de “
scope gebruiksmelding” met terugwerkende kracht per 1 mei 2014 als opgeleverd kan worden beschouwd.
10. Op 27 januari 2015 hebben partijen een nadere overeenkomst (Addendum II [overeenkomst 2] ) gesloten. In artikel 2 staat onder meer dat de “
scope einde werk” is gedefinieerd in bijlage 1 met daarin een lijst van ongeveer 200 MMC’s en ABC’s. Als opleverdatum is 31 maart 2015 overeengekomen. Voorts staat in artikel 2 dat de Gemeente niet het initiatief neemt tot nieuwe MMC’s en dat [de groep van appellanten] vragen met betrekking tot nieuwe MMC’s niet in behandeling neemt, tenzij de projectmanager van de Gemeente en de projectdirecteur van [de groep van appellanten] anders overeenkomen en dat schriftelijk aan de betrokken medewerkers van de Gemeente hebben medegedeeld. In artikel 6 van de overeenkomst (“Indirecte kosten”) staat dat de Gemeente een bedrag van € 5.644.004,- aan [de groep van appellanten] betaalt ter vergoeding van de indirecte kosten tot aan de oplevering. In een bijlage is een betalingsschema opgenomen met betrekking tot deze kosten. Voor februari 2015 staat hierin een bedrag van € 364.940,- opgenomen, te betalen op 1 maart 2015.
11. Tijdens de uitvoering van het werk en onderhandelingen om tot overeenstemming te komen over MMC’s en ABC’s in een “
package deal”, heeft de Gemeente bij e-mail van 3 februari 2015 aan [de groep van appellanten] medegedeeld dat de factuur van € 364.940,- voor indirecte kosten (zie hierboven onder 10) zal worden verrekend met het in 2014 aan [de groep van appellanten] verstrekte voorschot. In reactie hierop heeft [de groep van appellanten] bij e-mail van 4 februari 2015 laten weten dat verrekening mee zal brengen dat [de groep van appellanten] medio week 8 geen liquiditeit meer heeft om aan haar verplichtingen te voldoen, dat de investering van [de groep van appellanten] inmiddels boven het voorschot van € 5 miljoen uitgaat en dat de oplossing voor de liquiditeit en de verrekening van het voorschot ligt in de vaststelling van de ABC’s. [de groep van appellanten] heeft in de email een dringend verzoek gedaan de facturen voor de indirecte kosten uit te betalen conform de bedragen in Addendum II [overeenkomst 2] .
12. Bij e-mail van 4 februari 2015 heeft de Gemeente teruggeschreven niet bekend te zijn met enige afspraak die er op neer komt dat het voorschot uitsluitend wordt verrekend met facturen met betrekking tot ABC’s en dat met de verrekening met het voorschot de factuur wordt betaald. Volgens de Gemeente is de oplossing gelegen in het op zeer korte termijn afwikkelen van de MMC’s en ABC’s die nog open staan.
13. Op 6 maart 2015 heeft [de groep van appellanten] aan de Gemeente een overzicht gestuurd van MMC’s en ABC’s. Hierin komt naar voren dat de scope nog niet vast staat van MMC 10.151.2, MMC 10.219, MMC 20.231 en MMC 10.236.
14. Bij brief van 9 maart 2015 heeft de Gemeente aan [de groep van appellanten] medegedeeld dat de hierboven onder 10 genoemde factuur van € 364.940,- wordt verrekend met het voorschot van € 5 miljoen.
15. Bij e-mail van 9 maart 2015 (met als onderwerp: deal ABC’s) heeft [de groep van appellanten] aan de Gemeente een Excellijst gestuurd met een overzicht van MMC’s en ABC’s per fase, weergegeven in kolommen, waarin deze zich bevinden (zoals: concept ingediend, formeel in opdracht). In kolom 5 staan per MMC de ABC’s vermeld die formeel in opdracht zijn gegeven. Bij MMC 10.216 (uitbreiden slow whoops in technische ruimten) staat in kolom 2: “
raming voor deal”.
16. Bij brief van 13 maart 2015 (met als onderwerp: “
Reactie bouwstenen packagedeal”) heeft de Gemeente aan [de groep van appellanten] onder verwijzing naar de hierboven onder 13 vermelde e-mail van 6 maart 2015 van [de groep van appellanten] bevestigd dat MMC 10.151.2, MMC 10.219, MMC 10.231 en MMC 10.236 geen onderdeel uitmaken van een eventuele deal. Wegens vertraging die voor rekening van de Gemeente komt, wordt de oplevertermijn verschoven van 31 maart 2015 naar 9 juni 2015. De met deze verschuiving gepaard gaande indirecte kosten van [de groep van appellanten] heeft de Gemeente beraamd op € 600.000,-. De brief sluit af met het voorstel deze en andere punten te agenderen op een contractoverleg op 20 maart 2015.
17. Bij brief van 17 maart 2015 heeft [de groep van appellanten] aan de Gemeente geschreven dat de Gemeente niet bevoegd is tot verrekenen met het voorschot van € 5 miljoen omdat een groot aantal wijzigingen genoemd in bijlage 1 van Addendum II [overeenkomst 2] nog steeds niet in opdracht zijn gegeven. Dat betekent dat de Gemeente de kosten, inclusief indirecte kosten tijdig dient te betalen, bij gebreke waarvan zij jegens [de groep van appellanten] in verzuim is. [de groep van appellanten] vertrouwt derhalve dat bepaalde facturen (deels voor indirecte kosten) direct zullen worden voldaan. In de brief staat met betrekking tot de termijn van afhandeling van MMC’s en ABC’s voorts het volgende. De Gemeente heeft gemiddeld meer dan 150 dagen nodig heeft om te reageren op een ingediende MMC, 8 MMC’s zijn na meer dan 100 dagen niet ondertekend, op 23 ABC’s heeft de Gemeente na 70 dagen nog niet gereageerd en 19 ABC’s waarvan de prijs is overeengekomen en de werkzaamheden zijn uitgevoerd, zijn niet ondertekend. In totaal betreft dit € 854.000 voor uitgevoerde werkzaamheden die [de groep van appellanten] niet kan factureren omdat een handtekening ontbreekt. Per saldo betekent dit dat [de groep van appellanten] voor inmiddels meer dan € 5 miljoen heeft voorgefinancierd. De onbevoegde verrekening van het voorschot, in combinatie met onder meer de vertraagde afhandeling hebben tot gevolg dat [de groep van appellanten] een liquiditeitstekort heeft en niet meer aan haar verplichtingen jegens derden kan voldoen. [de groep van appellanten] kan zich nu niet meer flexibel en proactief opstellen als het gaat om het maken van kosten voor wijzigingen die niet zijn opgedragen. Werkzaamheden die niet zijn opgedragen kunnen niet meer voor de verlengde opleverdatum van 9 juni worden uitgevoerd. [de groep van appellanten] heeft tot slot medegedeeld dat zij de Gemeente aansprakelijk houdt voor alle door [de groep van appellanten] geleden en nog te lijden stagnatieschade.
18. Op 20 maart 2015 hebben partijen een contractoverleg gehouden. In het daarvan opgemaakte verslag staat onder het kopje “
Afronding en oplevering” onder meer het volgende:
“ [de groep van appellanten] is van mening dat er contractbreuk wordt gepleegd door [de Gemeente]. [de groep van appellanten] is van oordeel dat [de Gemeente] niet bevoegd is tot verrekening (…). [de groep van appellanten] deelt mee dat zij alle in opdracht gegeven scope zal afronden voor 31 maart 2015 en daarna haar organisatie zal afbouwen. [de groep van appellanten] stelt zich daarbij op het standpunt dat alle in “kolom 5” van het Exceloverzicht bij de e-mail van [de groep van appellanten] van 9 maart 2015 genoemde MMC’s/ABC’s in opdracht gegeven scope betreffen en dat ABC’s waarover nog geen overeenstemming is bereikt, nog niet in opdracht zijn gegeven. [de groep van appellanten] stelt dan ook dat dit wat haar betreft het laatste contractoverleg is en trekt haar offerte voor de werkzaamheden na 31 maart 2015 in.
[De Gemeente] constateert dat partijen kennelijk van mening verschillen over de vraag of een bevoegdheid tot verrekening bestaat en welke werkzaamheden in opdracht zijn gegeven.”
19. Bij brief van 23 maart 2015 heeft [de groep van appellanten] in vervolg op het contractoverleg aan de Gemeente bevestigd dat zij de in opdracht gegeven “
scope einde werk”per 31 maart 2015 zal opleveren voor zover uitvoerbaar wegens niet in opdracht gegeven werkzaamheden. [de groep van appellanten] heeft zich vanaf 1 mei 2014 flexibel opgesteld en kosten voorgefinancierd om de voortgang te waarborgen en vertraging te voorkomen.
Ondanks herhaalde mondelinge en schriftelijke bezwaren (10, 12 en 13 maart 2015) weigert de Gemeente om de verrekening ongedaan te maken. De Gemeente heeft niet gereageerd op een schriftelijk verzoek van [de groep van appellanten] van 17 maart 2015 om een aanvullend voorschot. Daarnaast laten meerwerkopdrachten onredelijk lang op zich wachten en laat de Gemeente na om de prijs van meerwerk zo spoedig mogelijk overeen te komen. Door de handelwijze van de Gemeente verkeert [de groep van appellanten] in acute geldnood en beschikt zij over onvoldoende liquiditeiten om aan haar verplichtingen te voldoen. Teneinde het financiële risico en de schade te beperken, laat de Gemeente [de groep van appellanten] derhalve geen andere keuze dan de opgedragen werkzaamheden behorende tot de scope einde werk per 31 maart 2015 af te ronden en haar organisatie af te bouwen.
20. Bij brief van 25 maart 2015 heeft de Gemeente aan [de groep van appellanten] , zakelijk weergegeven, onder meer het volgende geschreven:
- De Gemeente ziet geen aanleiding voor een wijziging van het standpunt dat zij bevoegd is te verrekenen en de Gemeente is niet in verzuim met betrekking tot haar verplichting tot betalen.
- De voorwaarde tot verrekening is reeds lang vervuld omdat partijen sinds 21 januari 2014 (zie hierboven onder 6, bijlage bij addendum I [overeenkomst 2] ) over vele wijzigingen prijsovereenstemming hebben bereikt, welk bedrag het totaal aan voorschotten van € 5 miljoen overstijgt.
- Een gebrek aan prijsovereenstemming staat er niet aan in de weg dat de betreffende MMC’s opgedragen meerwerk betreffen. Voor het per ommegaande tekenen van de nog niet overeengekomen ABC’s bestond geen enkele aanleiding.
- Er is geen sprake van een te lange doorlooptijd van MMC’s en ABC’s door toedoen van de Gemeente. Het gebrek aan voortvarendheid in de afhandeling van de MMC’s en ABC’s lag aan de gebrekkige kwaliteit van de [de groep van appellanten] ingediende MMC’s en ABC’s en aan een gebrek aan redelijkheid van door [de groep van appellanten] geoffreerde bedragen.
21. Bij brief van 31 maart 2015 heeft [de groep van appellanten] aan de Gemeente een gereedmelding gestuurd aan de hand van een lijst van MMC’s en ABC’s met het verzoek om een schriftelijke reactie. Die reactie is uitgebleven.
22. Bij brief van 2 april 2015 heeft de Gemeente aan [de groep van appellanten] in reactie op de brief van 23 maart 2015 en onder verwijzing naar de brief van 25 maart 2015 onder meer geschreven dat van het niet verstrekken van meerwerkopdrachten geen sprake is en dat de Gemeente niet te kort is geschoten in haar betalingsverplichtingen. En voorts:
“Tegen die achtergrond kan de mededeling van [de groep van appellanten] dat zij per 31 maart 2015 haar werkzaamheden afrondt en haar organisatie afbouwt, niet anders dan worden beschouwd als een opzegging door [de groep van appellanten] van het werk in onvoltooide staat. Hoewel [de groep van appellanten] (..) niet is gerechtigd tot opzegging, noopt de koers van [de groep van appellanten] de Gemeente (…) er toe de niet voltooide werkzaamheden aan derden op te dragen.”
23. Bij brief van 7 april 2015 heeft [de groep van appellanten] als volgt gereageerd, zakelijk weergegeven:
- Gedurende de uitvoering van het werk was [de groep van appellanten] steeds genoodzaakt kosten voor te financieren. Die werkwijze is erkend in bijlage 1 van Addendum I [overeenkomst 2] en heeft geresulteerd in een voorschot door de Gemeente aan [de groep van appellanten] van € 5 miljoen. Deze werkwijze was gebaseerd op wederzijds vertrouwen en dat vertrouwen is geschaad.
- De Gemeente is niet bevoegd tot verrekenen van het voorschot van € 5 miljoen.
- Omdat de Gemeente geen meerwerkopdrachten verstrekte en te kort is geschoten in haar betalingsverplichtingen is [de groep van appellanten] genoodzaakt haar organisatie af te bouwen.
- De “
scope einde werk” is in Addendum 2 [overeenkomst 2] bijlage 1 gedefinieerd. Daarin staat een lijst met gedeeltelijk nog niet overeengekomen meerwerk.
- Er is geen sprake van een onterechte opzegging door [de groep van appellanten] en geen sprake van beëindiging van het werk in onvoltooide staat.
- [de groep van appellanten] heeft de opgedragen werkzaamheden (MMC’s en ABC’s) behorende tot de “
scope einde werk” verricht - voor zo ver deze uitvoerbaar waren wegens raakvlakken met niet door de gemeente opgedragen werkzaamheden - en per 31 maart 2015 voltooid en gereed gemeld.
- Het “
voltooid gemeld werk niet betwiste scope” zal op de overeengekomen gebruikelijke wijze worden opgeleverd. Hiertoe is [de groep van appellanten] nog immer bereid en [de groep van appellanten] ontvangt graag een schriftelijke bevestiging dat de Gemeente medewerking aan die oplevering zal verlenen. Voor zover rechtens noodzakelijk, verzoekt [de groep van appellanten] de Gemeente om tot opneming van het werk als bedoeld in paragraaf 9 UAV 1989 over te gaan.
- [de groep van appellanten] beschouwt het standpunt van de Gemeente in haar brief van 2 april 2015 als een opdracht aan [de groep van appellanten] om het werk in onvoltooide staat te beëindigen (par. 14 lid 7 UAV 1989). In dat kader zal [de groep van appellanten] meewerken aan een standopname, naast de reguliere oplevering van het “
voltooid gemeld werk niet betwiste scope”. Die medewerking is ingegeven om te komen tot een beheerste afronding van het werk. Onderwerp van de standopname zal slechts zijn: “
onvoltooid gemeld werk betwiste scope”na 1 mei 2014.
24. In reactie op deze brief heeft de Gemeente bij brief van 13 april 2015 zakelijk weergegeven het volgende aan [de groep van appellanten] geschreven:
- Een opneming als bedoeld in paragraaf 9 UAV 1989 is niet aan de orde omdat [de groep van appellanten] expliciet te kennen heeft gegeven het werk niet te voltooien. Van voltooiing van de “
scope einde werk”zoals beschreven in bijlage 1 van Addendum II [overeenkomst 2] is geen sprake.
- Omdat [de groep van appellanten] ondanks het onvoltooide karakter van het werk toch verzoekt om een opneming in de zin van paragraaf 9 UAV 1989 leidt de Gemeente daaruit af dat [de groep van appellanten] , anders dan overeengekomen, de oplevering van het werk wil opknippen. Dat brengt mee dat de aanvraag om een opneming slechts betrekking kan hebben op het gehele werk.
- Op 7 april 2015 is de Gemeente begonnen met de opname van het onvoltooide werk en heeft [de groep van appellanten] uitgenodigd daarbij aanwezig te zijn.
- Bij het uitvoeren van de standopname is geconstateerd dat diverse delen van de scope einde werk niet of niet volledig zijn uitgevoerd. Het betreft bijvoorbeeld MMC 10.008 en MMC 10.039, MMC 10.216 en MMC 10.217. Ook indien op verzoek van [de groep van appellanten] een opneming ten behoeve van een oplevering ex paragraaf 9 UAV zou plaatsvinden, zou van goedkeuring geen sprake zijn. Voor zover nodig, dient [de groep van appellanten] deze laatste mededeling op te vatten als een mededeling in de zin van paragraaf 9 lid 3 UAV 1989.
25. Bij brief van 21 april 2015 heeft de Gemeente aan [de groep van appellanten] medegedeeld dat [de groep van appellanten] - om te voorkomen dat de staat van het werk na standopname wijzigt en omdat derden per 1 mei met werkzaamheden starten - geen werkzaamheden meer mag verrichten. Dit betekent tevens dat [de groep van appellanten] na 30 april 2015 geen herstelwerk meer kan uitvoeren aan eventuele openstaande restpunten van de “scope gebruiksmelding” en van gebreken die zijn geconstateerd tijdens de opname aan gereed gemelde en overeengekomen ABC’s. De Gemeente zal dergelijke restpunten en gebreken door derden laten herstellen. De Gemeente houdt zich het recht voor de kosten daarvan op [de groep van appellanten] te verhalen.
26. Bij brief van 5 juni 2015 heeft de Gemeente [de groep van appellanten] bericht dat zij de opname van het onvoltooide werk heeft afgerond en een eindafrekening van de werkzaamheden van [de groep van appellanten] heeft opgesteld.
27. Ter afronding van het Project heeft de Gemeente (met inbegrip van de restpunten uit de “
scope gebruiksmelding” die nog niet waren verholpen), opdrachten verstrekt aan derden.