Op 15 juni 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verdachte, geboren in Polen, die zonder bekende woon- of verblijfplaats is. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 13 augustus 2019, waarin de verdachte werd beschuldigd van een strafbaar feit. Tijdens de zitting op 1 juni 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen. De verdediging stelde dat de politie onterecht de tas van de verdachte in het openbaar had doorzocht, zonder dat er een noodzaak voor was. Dit zou een schending van het recht op privacy zijn en leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar oordeelde dat de politie wel degelijk geprobeerd had te communiceren met de verdachte in verschillende talen. De verdachte had in het Engels verklaard dat de aangetroffen bankpassen van zijn vriendin waren. Het hof concludeerde dat het doorzoeken van de tas noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte, aangezien hij geen antwoord gaf op vragen hierover. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar erkende dat het tweede lid van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering was geschonden. Het hof concludeerde dat het doorzoeken van de tas in het openbaar een lichte inperking van het recht op privacy was, maar dat aan dit vormverzuim geen gevolgen verbonden zouden worden, gezien de geringe inperking.
Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.