ECLI:NL:GHAMS:2021:1744

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
200.265.177/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake burenrecht en misbruik van bevoegdheid bij vordering tot afbraak van overhangend dak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door appellanten is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De appellanten, eigenaren van een perceel, vorderen dat de geïntimeerde, eigenaar van een naastgelegen perceel, wordt veroordeeld tot het afbreken van een gedeelte van het dak van haar schuur dat overhangt op hun perceel. De rechtbank heeft de vordering van appellanten afgewezen, omdat zij van mening was dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid. Appellanten stellen dat de overhang van het dak hen belemmert in het uitvoeren van onderhoud aan hun eigen woning. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen onevenredigheid bestaat tussen het belang van appellanten en dat van geïntimeerde. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van appellanten af. De kosten van het hoger beroep worden aan appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.265.177/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/279172 / HA ZA 18-633
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juni 2021
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2. [appellante sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. S.L. Fronik te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Sturrus-Burger te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 27 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer op 29 mei 2019 gewezen tussen hen als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Bij tussenarrest van 24 september 2019 heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. De comparitie heeft niet tot een schikking geleid.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord;
- akte aan de zijde van [geïntimeerde] , met producties;
- antwoordakte aan de zijde van [appellanten]
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - in conventie hun vordering tot - samengevat - veroordeling van [geïntimeerde] tot het gedeeltelijk afbreken van het dak van haar schuur alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, althans tot toewijzing van haar voorwaardelijke eis in reconventie, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover in hoger beroep niet in geschil dienen deze feiten ook het hof als uitgangspunt. Het hof houdt hierbij rekening met hetgeen [appellanten] in grief 1a en 1b naar voren hebben gebracht tegen de vaststelling van een tweetal feiten door de rechtbank.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
3.1.1
[appellanten] zijn eigenaar van het perceel aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummer [nummer] .
3.1.2
[geïntimeerde] is eigenaar van het perceel [adres 2] ,
kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummer [nummer] .
3.1.3
De zijkant van het perceel van [appellanten] grenst aan de achterzijde van het perceel van [geïntimeerde] . De achterzijde van de percelen van de buren van [geïntimeerde] grenzen eveneens aan de zijkant van het perceel van [appellanten] De erfafscheiding tussen het perceel van [appellanten] enerzijds en de percelen van [geïntimeerde] en haar buren anderzijds wordt gevormd door betonnen palen met een stalen hekwerk, wat de vorige eigenaar van het perceel van [appellanten] in 1953 heeft laten plaatsen.
3.1.4
Het dak van het woonhuis van [appellanten] hangt over de percelen van [geïntimeerde] en haar buren.
3.1.5
[geïntimeerde] heeft [appellanten] in 2017 op de hoogte gesteld van haar
voornemen om de op haar perceel staande schuur te vervangen. De bouw is aangevangen in juni 2017 en deze was in augustus 2017 afgerond.
3.1.6
[appellanten] hebben op 12 september 2017 het volgende aan [geïntimeerde]
geschreven:
“(…)
Wij zijn van mening dat jullie op/boven onze grond gebouwd hebben, waardoor er voor ons een onwenselijke situatie is ontstaan. Inmiddels hebben wij met een jurist contact gezocht met de vraag om naar de ontstane situatie te kijken en juridisch te toetsen. (…)”
3.1.7
[appellanten] hebben op 19 oktober 2017 een offerte aangevraagd voor het
uitvoeren van schilderwerk aan hun woning. De schilder heeft hun daarop laten weten geen offerte te kunnen uitbrengen, omdat het voor hem onmogelijk is om bij de daklijst te komen.
3.1.8
Op 30 oktober 2017 heeft een medewerkster van DAS Rechtsbijstand namens
[appellanten] aan [geïntimeerde] het volgende geschreven:
“(…)
Onlangs heeft u een vergunningsvrije schuur geplaatst dicht bij de woning van cliënten. U heeft om dit te realiseren het hekwerk dat naast de woning van cliënten stond verwijderd. Cliënten hebben hierover met u gesproken, omdat dit voor hen een onwenselijke situatie is.(…)
Cliënten zijn door het in bezit hebben van de grond voor een periode van minimaal 20 jaar eigenaar geworden van het stuk grond waar het hekwerk stond.(…)”
Inbreuk eigendomsrecht
Cliënten kunnen door het plaatsen van de schuur hun eigendom niet meer onderhouden. Het is onmogelijk om onderhoud te plegen aan hun dakgoten en zijmuur. Hierdoor pleegt u een inbreuk op het eigendomsrecht van cliënten.
Namens cliënten verzoek ik u mij binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief schriftelijk te bevestigen dat u de schuur gaat verplaatsen, dan wel gaat aanpassen, zodat cliënten onderhoud kunnen plegen aan hun eigendommen.(…)”
3.1.9
In de correspondentie die nadien is gevoerd, heeft [geïntimeerde] het standpunt
ingenomen dat bij de bouw van de schuur de erfgrens tussen het perceel van [appellanten] en het perceel van [geïntimeerde] niet is overschreden. [geïntimeerde] heeft daarbij aangeboden beugels op het dak van haar nieuwe schuur aan te brengen, zodat de toegankelijkheid tot de dakgoot en daklijst van [appellanten] voor hen wordt vergroot.
3.2
In eerste aanleg hebben [appellanten] in conventie gevorderd, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om binnen twee weken na vonniswijzing het dak van de nieuwe schuur af te breken, voor zover dit boven het erf van [appellanten] en onder het dak van de woning van [appellanten] is gebouwd, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten. Zij hebben aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] met de overhang van de dakgoot en het dak van haar schuur inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [appellanten] Ter onderbouwing van hun belang bij de vordering hebben zij aangevoerd dat zij door die overhang niet meer in staat zijn onderhoudswerkzaamheden te verrichten aan het dak en de zijmuur van hun eigen woning.
3.3
De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat [appellanten] in het verleden nooit onderhoudswerkzaamheden aan hun dak hebben laten verrichten. Ook is met de bouw van de nieuwe schuur van [geïntimeerde] de mogelijkheid voor [appellanten] tot het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden niet beperkt. Voordien was het voor [appellanten] al niet mogelijk vanaf hun eigen perceel via de buitenkant van hun woning het dak te bereiken, aangezien de steeg tussen de percelen van [appellanten] enerzijds en [geïntimeerde] en haar buren anderzijds dusdanig smal is dat het onmogelijk is om vanaf het perceel van [appellanten] een ladder in een veilige hoek tegen hun woning te plaatsen. Slechts met plaatsing van de ladder op het perceel van de buren konden [appellanten] in het verleden mogelijk via een ladder de dakgoot van hun woning bereiken. [appellanten] hebben geen andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat de overhangende dakgoot enige beperking voor hen oplevert in het onderhoud van de zijmuur van hun woning. Aangezien bij toewijzing van de vordering [geïntimeerde] met een ingrijpende en kostbare verbouwing zal worden geconfronteerd, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een onevenredigheid tussen het belang van [appellanten] bij de uitoefening van hun bevoegdheid en het belang van [geïntimeerde] dat daardoor wordt geschaad. Dit betekent dat [appellanten] niet in redelijkheid tot uitoefening van hun bevoegdheid kunnen komen en daarvan misbruik maken als bedoeld in artikel 3:13 BW. De vordering tot afbraak zal daarom worden afgewezen, aldus nog steeds de rechtbank.
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering is het hoger beroep van [appellanten] gericht. Met grief 2 betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat [appellanten] met hun vordering misbruik maken van hun bevoegdheid. Ter toelichting voeren [appellanten] aan dat er geen onevenredigheid bestaat tussen hun belang bij de uitoefening van hun bevoegdheid en het belang van [geïntimeerde] dat daardoor wordt geschaad. Onderhoud aan het dak hebben [appellanten] nooit eerder uitbesteed maar altijd zelf uitgevoerd. Dat onderhoud is mogelijk vanaf hun eigen terrein maar niet op de plaats waar nu de schuur van [geïntimeerde] staat omdat [appellanten] er op die strook niet meer bij kunnen.
[appellanten] hebben geen enkele onderbouwing gezien van de door [geïntimeerde] gestelde kosten van aanpassing van het dak van de schuur. [geïntimeerde] heeft ook geen enkel stuk, zoals een offerte, in het geding gebracht waaruit de kosten blijken, aldus [appellanten] Het komt [appellanten] dan ook vreemd voor dat in het vonnis wordt aangehaakt bij een gestelde ingrijpende en kostbare verbouwing, terwijl daarvan niets is gebleken.
3.5
Het hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat een gedeelte van het dak en de dakgoot van de schuur van [geïntimeerde] overhangt op het perceel van [appellanten] De vraag die partijen onder meer verdeeld houdt is of deze overhang [appellanten] beperkt in het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan het dak en de zijmuur van hun woning en of zij in de oude situatie, vóór de bouw van de schuur van [geïntimeerde] , die mogelijkheid tot het verrichten van onderhoud wel hadden. De gemotiveerde stelling van [geïntimeerde] dat [appellanten] vóór de bouw van de schuur van [geïntimeerde] ook al geen mogelijkheid hadden vanaf hun eigen grond onderhoud aan het dak te plegen omdat de doorgang te smal is om een ladder of steiger te plaatsen, hebben [appellanten] onvoldoende gemotiveerd betwist. De foto’s die [appellanten] als productie 15 bij de comparitie na aanbrengen in hoger beroep hebben ingebracht, hebben dit ook inzichtelijk gemaakt.
Verder acht het hof van belang dat [geïntimeerde] zich bereid heeft verklaard toestemming aan [appellanten] te verlenen om vanaf het dak van de schuur onderhoud aan het dak van [appellanten] te verrichten, dan wel de dakgoot van de schuur tijdelijk te verwijderen ten behoeve van het aanbrengen van een steiger dan wel medewerking te verlenen aan het maken van een werkvloer die tussen haar schuur en de zijgevel van [appellanten] wordt bevestigd. Uit de akte van [appellanten] blijkt dat zij al eens een dergelijk plateau hebben gemaakt dat slechts € 80,-- heeft gekost. Voorts heeft [geïntimeerde] een offerte in het geding gebracht waaruit blijkt dat de kosten voor aanpassing van de schuur conform de vordering van [appellanten] worden geraamd op een bedrag van € 12.081,82.
In het licht van het voorgaande komt het hof, evenals de rechtbank, tot het oordeel dat zodanige onevenredigheid bestaat tussen het belang van [appellanten] bij de uitoefening van hun bevoegdheid en het belang van [geïntimeerde] dat daardoor wordt geschaad, dat [appellanten] naar redelijkheid niet tot uitoefening van hun bevoegdheid kunnen komen. De conclusie is dat [appellanten] met hun vordering misbruik maken van hun bevoegdheid. De rechtbank heeft de vordering dan ook terecht afgewezen.
3.6
De conclusie is dat het hoger beroep geen succes heeft. Omdat daarmee de voorwaarde voor behandeling van de reconventionele voorwaarde niet in vervulling is gegaan, zal die behandeling achterwege worden gelaten. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellanten] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Het bewijsaanbod zal als niet ter zake dienend worden gepasseerd, omdat [appellanten] geen stellingen te bewijzen hebben aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel moeten leiden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,-- aan verschotten en € 2.228,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, E.M. Polak en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.