2.Feiten
In dit hoger beroep zijn de volgende vaststaande feiten van belang.
a. [appellant] heeft aannemingswerkzaamheden voor [geïntimeerde] verricht. Over die werkzaamheden en de betaling ervan is tussen partijen een conflict ontstaan.
b. Bij het bestreden vonnis is [appellant] , voor zover hier van belang, in conventie veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen: (i) € 21.782,16 met rente, (ii) € 1.954,88 en € 1.075,- met rente en (iii) de proceskosten ad € 2.372,28. De tegenvordering van [appellant] in reconventie heeft de rechtbank afgewezen. Ook in reconventie is [appellant] in de proceskosten, € 461,- bedragend, veroordeeld.
c. Na het instellen van het hoger beroep heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris een comparitie van partijen na aanbrengen plaatsgevonden op 2 november 2018. Bij gelegenheid van die comparitie hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. De inhoud van die vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:
1. Partijen zullen bij wege van bindend advies door een onafhankelijk deskundige het tussen hen bestaande geschil afdoen.
2. De wijze van benoeming van de deskundige geschiedt op basis van een gezamenlijke brief van beide advocaten aan de Raad van Arbitrage met daarin het verzoek een voor dit geschil aangewezen deskundige te benoemen.
3. De basis voor het bindend advies is de offerte van 4 juni 2012 die als productie 24 door [appellant] in eerste aanleg is overgelegd.
4. Partijen zullen ieder van hun kant één keer een toelichting met stukken aan de deskundige sturen voorafgaand aan zijn werkzaamheden. Partijen zullen voorts ieder één keer op de toelichting van de andere partij reageren en die reactie ook aan de bindend adviseur toezenden.
5. De kosten van de deskundige zullen door partijen gezamenlijk, op basis van een fifty-fifty verdeling, worden gedragen.
6. Wat betreft de door de deskundige te bepalen hoofdsom die door één van beide partijen moet worden betaald geldt dat de deskundige wat de hoogte daarvan betreft niet gebonden is aan het bedrag dat wordt genoemd in het dictum van het bestreden vonnis onder 5.1, zodat dit dus meer of minder dan dit bedrag kan zijn. Indien de deskundige bepaalt dat [appellant] aan hoofdsom minder dient te betalen dan het in het dictum van het bestreden vonnis onder 5.1 genoemde bedrag, zullen de onder 5.2, 5.3 en 5.5 van dat dictum genoemde bedragen pro rata worden verminderd.
7. Partijen verklaren reeds nu dat zij, wanneer de zaak is afgewikkeld volgens de voornoemde procedureafspraken en het bindend advies door geen van de partijen wordt aangevochten, over en weer niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben ter zake van de in het geding zijnde kwestie en zij verlenen elkaar reeds nu en voor alsdan over en weer finale kwijting.
8. De zaak wordt naar de parkeerrol verwezen.
d. Op 22 november 2019 heeft de bindend adviseur ir. [deskundige] een bindend advies uitgebracht. De bindend adviseur heeft de volgende beslissing genomen:
“BEPAALTdat aannemer ter zake van de hoofdsom (5.1) per saldo aan opdrachtgeefster moet betalen € 5.482,72, te vermeerderen met de wettelijk rente daarover vanaf 1 juli 2016 tot de dag der algehele voldoening;
BEPAALTdat aannemer ter zake van de expertisekosten en incassokosten (5.2) aan opdrachtgeefster moet betalen € 977,44 en € 537,50, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 augustus 2017 tot de dag der algehele voldoening;
BEPAALTdat aannemer ter zake van de proceskosten in conventie (5.3) aan opdrachtgeefster moet betalen € 1.186,14;
BEPAALTdat aannemer ter zake van de proceskosten in reconventie (5.5) aan opdrachtgeefster moet betalen € 461,00.”
e. Bij e-mails van 25 november 2019, 3 december 2019 en 10 december 2019 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] zakelijk weergegeven gevraagd of zij bereid is met [appellant] af te rekenen conform de inhoud van het bindend advies. Daarop heeft [geïntimeerde] niet inhoudelijk geantwoord. [appellant] heeft toen bij faxbericht van 16 december 2019 het hof verzocht de zaak weer op de rol te plaatsen.