In deze tuchtzaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een gerechtsdeurwaarder die door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) was aangeklaagd. De gerechtsdeurwaarder had in een groot aantal exploten voorgewend dat justitiabelen de aan de exploten verbonden werkelijke kosten verschuldigd waren, en had in veel gevallen de verkregen titel ten onrechte voor die explootkosten ten uitvoer gelegd. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had eerder de klacht van het BFT gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder betoogd dat het BFT niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de klacht, omdat deze een herhaling zou zijn van eerdere klachten die al waren beoordeeld. Het hof oordeelde echter dat de gedragingen in deze zaak betrekking hadden op andere exploten en dat de ontvankelijkheid van het BFT niet in de weg stond. Het hof verklaarde klachtonderdeel b gegrond, omdat de gerechtsdeurwaarder misleidende informatie had verstrekt over de kosten van het exploot. Klachtonderdeel c werd ongegrond verklaard, omdat de gerechtsdeurwaarder de titel rechtmatig had verkregen. Het hof legde een boete van € 7.500 op aan de gerechtsdeurwaarder, omdat de handelwijze leidde tot financieel gewin voor het deurwaarderskantoor en er veel dossiers waren waarin de verweten gedraging zich had voorgedaan. De beslissing van de kamer werd vernietigd, met uitzondering van de proceskostenveroordeling.