ECLI:NL:GHAMS:2021:1717

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
200.286.879/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen gerechtsdeurwaarder wegens misleidende kostenexploten en tenuitvoerlegging

In deze tuchtzaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een gerechtsdeurwaarder die door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) was aangeklaagd. De gerechtsdeurwaarder had in een groot aantal exploten voorgewend dat justitiabelen de aan de exploten verbonden werkelijke kosten verschuldigd waren, en had in veel gevallen de verkregen titel ten onrechte voor die explootkosten ten uitvoer gelegd. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had eerder de klacht van het BFT gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder betoogd dat het BFT niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de klacht, omdat deze een herhaling zou zijn van eerdere klachten die al waren beoordeeld. Het hof oordeelde echter dat de gedragingen in deze zaak betrekking hadden op andere exploten en dat de ontvankelijkheid van het BFT niet in de weg stond. Het hof verklaarde klachtonderdeel b gegrond, omdat de gerechtsdeurwaarder misleidende informatie had verstrekt over de kosten van het exploot. Klachtonderdeel c werd ongegrond verklaard, omdat de gerechtsdeurwaarder de titel rechtmatig had verkregen. Het hof legde een boete van € 7.500 op aan de gerechtsdeurwaarder, omdat de handelwijze leidde tot financieel gewin voor het deurwaarderskantoor en er veel dossiers waren waarin de verweten gedraging zich had voorgedaan. De beslissing van de kamer werd vernietigd, met uitzondering van de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.286.879/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/661653 / DW RK 19/65
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 juni 2021
inzake
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
tegen
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. [gemachtigde A] en [gemachtigde B] ,
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en het BFT genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 10 december 2020 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 10 november 2020 (ECLI:NL:TGDKG:2020:60).
1.2.
Het BFT heeft op 16 februari 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Namens de gerechtsdeurwaarder zijn op 29 maart 2021 en 31 maart 2021 aanvullende producties ingediend.
1.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2021. De gerechtsdeurwaarder is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Namens het BFT zijn verschenen de mrs. [gemachtigde A] en [gemachtigde B] voornoemd. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De zaak in het kort

Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij in een groot aantal exploten heeft voorgewend dat justitiabelen de aan de exploten verbonden werkelijke kosten verschuldigd waren en dat hij in een groot aantal gevallen de verkregen titel ten onrechte voor die explootkosten ten uitvoer heeft gelegd. De kamer heeft beide klachtonderdelen gegrond verklaard en de maatregel van berisping opgelegd. Het hoger beroep strekt ertoe dat het BFT alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in de klacht of dat de klacht alsnog in alle onderdelen ongegrond wordt verklaard.

3.Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Op 2 februari 2018 is het BFT een onderzoek gestart bij [X] N.V. (hierna: [X] ), het kantoor waaraan de gerechtsdeurwaarder is verbonden. Aanleiding voor het onderzoek waren signalen over het mogelijk ten onrechte in rekening brengen van kosten voor het oproepingsexploot om voor e-Court te verschijnen.
3.2.
Uit het onderzoek is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder en [X] in een groot aantal gevallen exploten tot oproeping voor e-Court hebben uitgebracht of doen uitbrengen waarin kosten van het exploot vermeld staan met verwijzing naar het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) en waarin als aanzegging vermeld staat dat de debiteur de kosten van het oproepingsexploot verschuldigd is. Verder is gebleken dat in een groot aantal gevallen op basis van deze exploten een titel verkregen werd en dat veel van deze titels ten uitvoer zijn gelegd, ook wat betreft de toegewezen explootkosten.
3.3.
Bij beslissing van 22 januari 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:6) heeft de kamer een klacht van een individuele klager tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel (hierna: de eerdere tuchtzaak). Die klacht had onder meer als onderwerp dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte kosten voor e-Court exploten in rekening bracht.
3.4.
Tegen de onder 3.3. genoemde uitspraak van de kamer zijn beide partijen in hoger beroep gekomen. Op 29 oktober 2019 heeft dit hof hierop beslist (ECLI:NL:GHAMS:2019:3794). Drie klachtonderdelen zijn gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder is de maatregel van berisping opgelegd.

4.Standpunt van klager

Het BFT heeft de gerechtsdeurwaarder in de inleidende klacht verweten dat deze:
a. a) in strijd met de wettelijke bepalingen structureel het exploot van oproeping voor e-Court beschouwd heeft als een ambtshandeling;
b) door de wijze waarop de exploten zijn gesteld, justitiabelen heeft voorgewend dat zij de aan dat exploot verbonden wettelijke kosten verschuldigd waren;
c) in een groot aantal gevallen, de verkregen titel ten onrechte voor die explootkosten ten uitvoer heeft gelegd.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing vastgesteld dat klachtonderdeel a. is ingetrokken; de klachtonderdelen b. en c. zijn gegrond verklaard, waarbij aan de gerechtsdeurwaarder in verband met de gegronde klachtonderdelen de maatregel van berisping is opgelegd. Bij diezelfde beslissing is de gerechtsdeurwaarder veroordeeld in de proceskosten (totaal € 1.500,-).
Ontvankelijkheid
5.2.
De gerechtsdeurwaarder voert in zijn beroepschrift aan dat het BFT niet-ontvankelijk is in de klacht, omdat de klacht een herhaling bevat van verwijten die al in de eerdere tuchtzaak zijn beoordeeld. Het is ook niet zo dat de gerechtsdeurwaarder bewust een werkwijze is blijven toepassen die door het hof als onjuist is aangemerkt. Nadat het hof in de eerdere tuchtzaak zijn beslissing had gegeven, heeft de gerechtsdeurwaarder geen exploten meer (laten) uitbrengen met een inhoud als door het hof als klachtwaardig is aangemerkt. Op grond van het beginsel
ne bis in idemdient het BFT volgens de gerechtsdeurwaarder niet-ontvankelijk te worden verklaard in de klachtonderdelen die op hetzelfde feitencomplex zijn gebaseerd als de eerdere tuchtzaak.
5.3.
Dit ontvankelijkheidsverweer faalt. In de eerdere tuchtzaak waren gedragingen met betrekking tot slechts één exploot aan de orde, namelijk het exploot waarmee de desbetreffende klager was opgeroepen om te verschijnen voor e-Court. In deze zaak zijn gedragingen met betrekking tot andere exploten aan de orde. Dat zijn soortgelijke, maar andere gedragingen. In de beoordeling van de eerdere tuchtzaak heeft het hof ook uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten dat de klachten een rol spelen in een groot aantal andere dossiers van [X] . Het is daarom niet in strijd met het beginsel
ne bis in idemdat die andere gedragingen in deze tuchtzaak alsnog aan de orde komen.
5.4.
Ook de omstandigheid dat de verweten gedragingen uit 2015-2018 stammen, dus uit de periode voordat het hof een beslissing gaf in de eerdere tuchtzaak, staat niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het BFT. Het gaat immers om de vraag of de gedragingen destijds tuchtrechtelijk laakbaar waren.
Omvang van de klacht
5.5.
Het BFT heeft ter zitting in eerste aanleg klachtonderdeel a ingetrokken. Daarom zijn in hoger beroep alleen de klachtonderdelen b en c aan de orde.
Klachtonderdeel b
5.6.
In zijn onder 3.4. genoemde beslissing van 29 oktober 2019 heeft het hof, kort samengevat, overwogen dat het vermelden van de kosten van het exploot met verwijzing naar het Btag als misleidend moet worden aangemerkt. Het Btag biedt geen grondslag voor de berekening van kosten van een exploot van oproeping om voor e-Court te verschijnen. Het hof ziet in de door de gerechtsdeurwaarder opgeworpen argumenten geen aanleiding om terug te komen van dit oordeel. De koppeling met het Btag-tarief wordt, anders dan de gerechtsdeurwaarder stelt, niet gemaakt door de opdrachtgever, maar door de gerechtsdeurwaarder. Daarmee is de gerechtsdeurwaarder ervoor verantwoordelijk dat de indruk wordt gewekt dat de debiteur deze kosten daadwerkelijk op de grondslag van het Btag aan de deurwaarder verschuldigd is.
De gerechtsdeurwaarder heeft ook nog aangevoerd dat de mededeling in het exploot over de grondslag van de explootkosten geen dwingende bewijskracht heeft. Het is voor de verwijtbaarheid van de gedraging echter niet van belang welke bewijskracht die mededeling heeft. Klachtonderdeel b is daarom gegrond.
Klachtonderdeel c
5.7.
Anders dan de kamer acht het hof klachtonderdeel c ongegrond. Op zichzelf is het juist dat de kosten van het exploot zijn toegewezen op basis van een verkeerde aanduiding. Dit betekent echter niet dat de gerechtsdeurwaarder deze titel niet zou mogen executeren. Het is redelijk om een gerechtsdeurwaarder in te schakelen voor een oproeping voor e-Court. De hoogte van de in rekening gebrachte explootkosten is ook redelijk. De titel is rechtmatig verkregen. Daarom heeft de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de verkregen titel ook wat betreft de explootkosten ten uitvoer te leggen.
Maatregel
5.8.
Klachtonderdeel b is gegrond; klachtonderdeel c is ongegrond. Hoewel het hof één klachtonderdeel minder gegrond verklaart dan de kamer is het van oordeel dat een zwaardere maatregel op zijn plaats is dan de kamer heeft opgelegd. Gelet op de aard van de handelwijze, die leidt tot financieel gewin voor het deurwaarderskantoor, en op de grote hoeveel dossiers van [X] waarin de verweten gedraging zich heeft voorgedaan, acht het hof de maatregel van een boete van € 7.500 passend. Bij de oplegging van de maatregel heeft het hof er rekening mee gehouden dat in de eerdere tuchtzaak reeds de maatregel van berisping aan de gerechtsdeurwaarder is opgelegd.
5.9.
Er bestaat geen aanleiding voor een kostenveroordeling in hoger beroep, omdat het hof een klachtonderdeel alsnog ongegrond verklaart.
5.10.
Het hof zal voor de leesbaarheid van de beslissing in hoger beroep de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen, met uitzondering van de uitgesproken kostenveroordeling.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, met uitzondering van de proceskostenveroordeling;
en in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c ongegrond;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van een geldboete van € 7.500,-. De wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen zal per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder worden medegedeeld. De termijn waarop de boete moet zijn voldaan bepaalt het hof op vier weken na dagtekening van die aangetekende brief;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.J. Saarloos, J.C.W. Rang en G.C.C. Lewin en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021 door de rolraadsheer.