ECLI:NL:GHAMS:2021:1665

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
23-004463-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing, diefstal en zware mishandeling met betrekking tot twee slachtoffers in Andijk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van afpersing, diefstal, zware mishandeling en mishandeling van twee slachtoffers in Andijk, gepleegd in de nacht van 20 op 21 november 2017. Het hof oordeelt dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar zijn, ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het beroep op noodweer(exces) van de verdachte wordt verworpen. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De vorderingen van de benadeelde partijen worden deels toegewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft ernstige geweldsdelicten waarbij de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, waaronder brandwonden en een geperforeerde long. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele tegenstrijdigheden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dreigen met een kruisboog en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers, wat heeft geleid tot een veroordeling voor afpersing en diefstal, naast de zware mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004463-18
datum uitspraak: 9 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 30 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-872212-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegestane aanpassing van de omschrijving van de feiten in de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en na (vervolgens door de rechtbank toegestane) wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning aan de [adres 2])
A. met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een of meer mobiele telefoon(s) en/of sleutels en/of een Ipad en/of een horloge en/of twee jassen en/of een laptoptas (merk Dell) en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of [benadeelde 1] heeft/hebben gedwongen tot het aangaan van een schuld, te weten te tekenen van een overeenkomst tot de overdracht van een aan die [benadeelde 1] toebehorende boot
en/of
B. met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een of meer mobiele telefoon(s) en/of sleutels en/of een Ipad en/of een horloge en/of twee jassen en/of een laptoptas (merk Dell) en/of een pinpas, in elk geval enig goed dat geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk ad A en/of ad B genoemd geweld en/of welke daar genoemde bedreigingen met geweld hierin bestond(en) dat:
- op die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] dreigend een kruisboog en/of een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, is/zijn gericht en/of gericht gehouden en/of
- die [benadeelde 1] een of meerdere keren (met veel kracht) (met een stuk hout) tegen het lichaam is geslagen en/of
- er meerdere goederen (waaronder een blik tomaten en/of een pot sambal en/of een onderzetter) naar die [benadeelde 2] werd(en) gegooid
- die [benadeelde 2] een of meerdere keren (met veel kracht) op/tegen het hoofd is/zijn geslagen en/of gestompt en/of
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] met meerdere (bijtende) schoonmaakmiddelen is/zijn overgoten en/of
- die [benadeelde 1] met een mes is bedreigd en/of geslagen en/of gestoken;
ten gevolge waarvan die [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten brandwonden en/of een geperforeerde long en/of een fractuur van de halswervel en/of meerdere, althans een gebroken, althans gekneusde rib(ben) en/of twee, althans een schedelbasisfractu(u)r(en) en/of een gebroken [benadeelde 2] en/of (een diepe) hoofdwond;
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden, en/of een geperforeerde long en/of een fractuur van de halswervel en/of meerdere, althans een gebroken rib(ben), twee, althans een schedelbasisfractu(u)r(en) en/of een gebroken [benadeelde 2] en/of een (diepe) hoofdwond heeft toegebracht door
- die [benadeelde 1] een of meerdere keren (met veel kracht) (met een stuk hout) tegen het lichaam te slaan en/of
- die [benadeelde 1] met meerdere (bijtende) schoonmaakmiddelen te overgieten en/of
- die [benadeelde 1] (meermalen) met een mes te slaan en/of te steken;
3. primair
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meerdere goederen (waaronder een blik tomaten en/of een pot sambal en/of een een onderzetter) naar die [benadeelde 2] heeft/hebben gegooid en/of
- die [benadeelde 2] een of meerdere keren (met veel kracht) op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- [benadeelde 2] met meerdere (bijtende) schoonmaakmiddelen heeft/hebben overgoten,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging, althans alleen, [benadeelde 2] heeft mishandeld door
- meerdere goederen (waaronder een blik tomaten en/of een pot sambal en/of een onderzetter) naar die [benadeelde 2] te gooien en/of
- die [benadeelde 2] een of meerdere keren (met veel kracht) op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- die [benadeelde 2] met meerdere (bijtende) schoonmaakmiddelen te overgieten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde niet kan worden bewezen en dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers innerlijk en onderling tegenstrijdig zijn en aldus als onbetrouwbaar terzijde geschoven dienen te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman acht het hof de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2], in het bijzonder die onderdelen daarvan waarop het hof zijn bewezenverklaring zal baseren, betrouwbaar en bruikbaar voor de bewijsbeslissing nu deze voldoende gedetailleerd zijn en zowel innerlijk als ten opzichte van de andere verklaring op essentiële onderdelen consistent zijn en deze elkaar aldus ondersteunen.
Zo verklaren beide aangevers dat de verdachte een kruisboog bij zich had en [benadeelde 1] gedwongen werd een papier te ondertekenen dat betrekking had op de “overdracht” van zijn boot. De verklaring van [benadeelde 1] dat hij meerdere malen is geslagen met een stuk mast van een boot wordt in zoverre ondersteund door de verklaring van [benadeelde 2] ter gelegenheid van zijn aangifte dat hij “iets van een boot” heeft zien liggen en gehoord heeft dat [benadeelde 1] werd geslagen waarbij hij hem heeft horen schreeuwen en brullen. Voorts verklaren zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] over “schoonmaakspullen” dan wel “vloeibare stinkende stoffen”.
Dat de verklaringen van aangevers niet geheel gelijkluidend zijn is hiermee niet onverenigbaar en doet hieraan niet af, gezien de hectiek van de – onverwachte - gebeurtenissen en mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat [benadeelde 2] een andere waarnemingspositie had dan [benadeelde 1] nu hij “min of meer in elkaar gedoken op de bank moest zitten”. Bezien in dat licht vindt het hof dat aan het ontstaan van enkele verschillen en ongerijmdheden niet de gevolgtrekking dient te worden verbonden dat deze verklaringen in het geheel onbetrouwbaar moeten worden geacht. Ten overvloede wordt in dit verband nog opgemerkt dat aan de omstandigheid dat niet aanstonds aangifte bij de politie is gedaan niet die betekenis dient te worden gehecht die de raadsman daaraan toegekend wenst te zien, waarbij het hof het van belang acht dat het tijdsverloop tussen het incident en de aangiftes gering was en de waarheidsvinding hierdoor niet in het geding is gekomen.
Het hof acht bedoelde verklaringen op wezenlijke onderdelen temeer betrouwbaar nu ten aanzien van deze onderdelen verankering kan worden gevonden in andere feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, waaronder de volgende:
- de verdachte heeft, in lijn met de aangiftes, ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard [benadeelde 1] met een houten balk op het hoofd te hebben geslagen;
- dit stuk hout is door de politie in zijn woning gevonden;
- de verdachte heeft, in lijn met de aangiftes, verklaard dat hij langs [benadeelde 1] is gegaan, de situatie is geëscaleerd en hij met schoonmaakspullen heeft gegooid;
- in de woning waar het incident plaatsvond zijn lege flessen bleekmiddel aangetroffen;
- bij [benadeelde 1] zijn letsels geconstateerd die passen bij contact met een etsende stof onderscheidenlijk stompe geweldsinwerking;
- in de woning van de verdachte is door de politie een kruisboog aangetroffen alsmede een briefje met betrekking tot kortgezegd, het overschrijven van een boot aangetroffen.
Nu de verklaringen van de aangevers op wezenlijke onderdelen betrouwbaar zijn zullen deze voor het bewijs worden gebezigd. Bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen acht het hof dan ook het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze als hieronder aangegeven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk in een woning aan de [adres 2])
A. met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld, te weten het tekenen van een overeenkomst tot de overdracht van een aan die [benadeelde 1] toebehorende boot welke bedreiging met geweld hierin bestond dat:
op die [benadeelde 1] dreigend een kruisboog is gericht.
en
B. met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen mobiele telefoons en een sleutel die geheel of ten dele toebehoorden aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2].
2.
hij in de periode van 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden, en een geperforeerde long en een fractuur van de halswervel en een gebroken rib, een schedelbasisfractuur en een hoofdwond heeft toegebracht door
- [benadeelde 1] meerdere keren met veel kracht (met een stuk hout) tegen het lichaam te slaan en
- [benadeelde 1] met meerdere bijtende schoonmaakmiddelen te overgieten;
3. subsidiair
hij in de periode van 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk [benadeelde 2] heeft mishandeld door
- meerdere goederen (waaronder een blik tomaten en een pot sambal en een onderzetter) naar [benadeelde 2] te gooien en
- [benadeelde 2] tegen het hoofd te slaan.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 2], zodat de verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft bepleit de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het de verdachte was die door aangever [benadeelde 1] met een stuk hout werd aangevallen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit hetgeen hiervoor onder het kopje “bewijsoverweging” uiteengezet is volgt dat het hof de verklaringen van de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met betrekking tot het (met een stuk hout) slaan van [benadeelde 1] betrouwbaar acht. Het hof zal de inhoud hiervan dan ook bij de beoordeling van het noodweer-verweer als uitgangspunt nemen en het daarmee niet verenigbare scenario van de verdachte terzijde stellen. Uit de verklaringen van de aangevers leidt het hof af dat het handelen van de verdachte niet was geboden door noodzakelijke verdediging. Het was immers de verdachte die de confrontatie heeft gezocht en diens handelen was in de kern aanvallend van aard.
Gelet op het voorgaande faalt het beroep op noodweer.
Ook overigens is er geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
A: afpersing
en
B: diefstal.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Uit hetgeen hiervoor onder strafbaarheid van het bewezenverklaarde is overwogen vloeit voort dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Derhalve faalt eveneens het verweer van de raadsman dat sprake was van noodweerexces.
Ook overigens is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal, in lijn met het verzoek daartoe van de gemachtigde van de benadeelde partij, gevorderd de verdachte als vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod op te leggen.
De raadsman heeft verzocht de verdachte geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan de straf die door de rechtbank is opgelegd. Daarnaast heeft de raadsman verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met het feit dat de verdachte sinds hij op vrije voeten is niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie. Voorts heeft de raadsman verzocht geen vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van één van de slachtoffers, waarbij de verdachte dit slachtoffer in zijn eigen woning met een kruisboog heeft gedwongen tot het opmaken en ondertekenen van een overeenkomst die strekt tot overdracht van een boot. Daarnaast heeft hij hem mishandeld door hem (met een stuk hout) te slaan en hem met bijtende schoonmaakmiddelen te overgieten. De verdachte heeft door zo te handelen het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht, waaronder een schedelbasisfractuur en brandwonden. De verdachte heeft ook een tweede slachtoffer, dat aanwezig was in de woning, mishandeld. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal uit de woning. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer bedreigende en angstige situatie voor de slachtoffers gecreëerd en een (ernstige) inbreuk heeft gemaakt op hun lichamelijke integriteit. De slachtoffers zullen nog lange tijd de indringende herinnering aan deze gebeurtenissen met zich moeten dragen. Ook heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor eigendommen van de slachtoffers. Dergelijk handelen zorgt daarnaast voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 mei 2021 is hij eerder voor geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de persoon van de verdachte, zoals daarvan onder meer blijkt uit het rapport van 14 augustus 2018 opgemaakt door psycholoog [naam 1] en door psychiater [naam 2] van het Pieter baan Centrum. Deze deskundigen zien geen aanleiding de verdachte de bewezenverklaarde feiten verminderd toe te rekenen. Het hof neemt deze, deugdelijk onderbouwde, conclusie van de rapporteurs over en maakt deze tot de zijne.
Het hof is, met name gezien de ernst van het feit en de recidive van oordeel dat geen andere straf volstaat dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht, evenals de rechtbank en als gevorderd door de advocaat-generaal, in beginsel een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, als opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden.
Het hof constateert echter dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden. Gelet daarop zal het hof drie maanden in mindering brengen op de op te leggen straf, zodat in plaats van een gevangenisstraf van 30 maanden een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Het hof acht, anders dan gevorderd door de advocaat-generaal, geen termen aanwezig om een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod op te leggen. Er zijn onvoldoende concrete aanwijzingen dat dit toegevoegde waarde heeft ter beveiliging van de maatschappij of het opnieuw begaan van strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Inleiding
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 19.073,49 voor materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.943,44. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering voor de materiële schade bedraagt € 6.573,49, te vermeerderen met de wettelijke rente, en bestaat uit de volgende schadeposten:
1. Ambulancevervoer € 779,79
2. Medische zorg ziekenhuis € 2352,70
3. Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 56,00
4. Mira’s zorgverlening € 2.255,00
5. Tijdelijke woning € 400,00
6. Vergoeding jas € 260,00
7. Vergoeding laptop, iPad, boodschappen € 470,00
De vordering voor de immateriële schade bedraagt € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de schadevergoedingsmaatregel te vermeerderen met de toegenomen materiële schade van € 4.151,46.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, wordt toegewezen tot een bedrag van € 8.943,49 (waarvan € 5.443,49 voor de materiële schadeposten 1 tot en met 4 en € 3.500,00 voor immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente.
De raadsman heeft in verband met de bepleite vrijspraak primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de schadeposten 1 tot en met 4 verzocht het bedrag fors te matigen in verband met de eigen schuld van de benadeelde partij, ten aanzien van schadepost 5 verzocht deze overeenkomstig de rechtbank af te wijzen en ten aanzien van de schadeposten 6 en 7 verzocht deze overeenkomstig de beslissing van de rechtbank niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van de immateriële schade verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze niet afdoende is onderbouwd met medische rapporten.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden als bedoeld in de onder 1 tot en met 4 genoemde schadeposten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor een bedrag van € 5.443,49 zal worden toegewezen. Het hof houdt hierbij, anders dan bepleit door de raadsman, geen rekening met eigen schuld van de verdachte nu voor het bestaan hiervan, mede gelet op het bewezenverklaarde, bezien in het licht van de bespreking van het noodweerverweer, geen concreet aanknopingspunt kan worden gevonden. De omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet verzekerd was voor medische kosten vormt evenmin grond om deze kosten in de onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking te brengen.
Ten aanzien van schadepost 5 is het hof van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen in hoeverre de benadeelde partij voor wat betreft schadepost 5 rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Dit zou nadere instructie vergen hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van schadeposten 6 en 7 is het hof eveneens van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, omdat niet is bewezen dat de verdachte de goederen waarvoor vergoeding is gevorderd heeft weggenomen en nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het rechtsgeding zou opleveren. Ook in zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De materiële schadevergoeding ter hoogte van het bedrag van € 5.443,49 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering, te weten 24 januari 2018.
Ten aanzien van de vordering tot de immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
Het onder 2 bewezenverklaarde rechtvaardigt de conclusie dat een ernstige inbreuk is gepleegd op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De verdachte heeft de benadeelde partij op uiterst agressieve en intimiderende wijze mishandeld waarbij op grove wijze diens lichamelijke integriteit is aangetast. De benadeelde partij zal nog lang moeten leven met de herinnering aan dit ingrijpende gebeuren en heeft, zo blijkt uit de desbetreffende medische stukken, hierdoor brandwonden, een geperforeerde long, een fractuur van de halswervel, een gebroken rib, een schedelbasisfractuur en een hoofdwond opgelopen.
Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2017.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze tot een bedrag van
€ 10.443,49 om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof acht geen termen aanwezig om - zoals gevorderd door de advocaat-generaal - in aansluiting op het desbetreffende verzoek van de gemachtigde van de benadeelde partij, over te gaan tot een verhoging van de schadevergoedingsmaatregel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Inleiding
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.167,60 voor materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.067,60. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering voor de materiële schade bedraagt € 67,60, te vermeerderen met de wettelijke rente, en bestaat uit de schadepost vergoeding telefoon.
De vordering voor de immateriële schade bedraagt € 4.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 817,60 (waarvan € 67,60 materieel en € 750,00 immaterieel), te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 1 genoemde schadepost in verband met de bepleite vrijspraak primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel fors te matige, gelet op de bepleite partiële vrijspraak.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 67,60. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2017.
Ten aanzien van de vordering tot de immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat door het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte inbreuk is gepleegd op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft deze recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De verdachte heeft de benadeelde partij op agressieve en intimiderende wijze mishandeld waarbij diens lichamelijke integriteit is aangetast. De benadeelde partij, die nog lang zal moeten leven met de herinnering aan dit ingrijpende gebeuren liep diverse letsels aan het hoofd op, zoals blijkt uit medische stukken.
Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2017. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Beslissingen in beslag genomen voorwerpen

Blijkens een lijst van onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen van 15 oktober 2018 zijn er bij het opsporingsonderzoek vier voorwerpen in beslag genomen die nog niet zijn teruggegeven, te weten:
1. een sleutelbos (goednummer 430720);
2. een briefje van overschrijven van een boot (goednummer 430719);
3. bescheiden, niet zijnde het briefje van overschrijven van een boot (goednummer 430719);
4. een zwarte rugzak van het merk Dell (goednummer 430718)
De rechtbank heeft gelast dat de onder 1 en 2 genoemde goederen worden verbeurdverklaard, dat de onder 3 genoemde bescheiden worden teruggegeven aan de verdachte en dat de onder 4 genoemde tas wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat met betrekking tot de genoemde voorwerpen in hoger beroep dezelfde beslissingen worden genomen als in eerste aanleg.
De raadsman heeft verzocht de onder 2, 3 en 4 inbeslaggenomen goederen aan de verdachte te retourneren, gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
De onder 1 genoemde sleutelbos behoort blijkens de inhoud van het dossier aan het slachtoffer [benadeelde 2] toe. Het hof zal daarom gelasten dat deze sleutelbos aan hem wordt teruggegeven.
Het onder 1 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het onder 2 genoemde briefje van overschrijven van een boot. Het hof zal daarom het briefje verbeurd verklaren.
Ten aanzien van de onder 3 genoemde bescheiden (niet zijnde het briefje van overschrijven van een boot) zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Ten aanzien van de onder 4 genoemde rugzak kan niet worden vastgesteld wie de rechthebbende is. Het hof zal daarom gelasten dat deze rugzak wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63, 300, 302, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3, subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3, subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een briefje van overschrijven van een boot (goednummer 430719).
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde 2] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een sleutelbos (goednummer 430720).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- bescheiden, niet zijnde het briefje van overschrijven van een boot (goednummer 430719).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een zwarte rugzak van het merk Dell (goednummer 430718).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1, 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.443,49 (tienduizend vierhonderddrieënveertig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 5.443,49 (vijfduizend vierhonderddrieënveertig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.443,49 (tienduizend vierhonderddrieënveertig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 5.443,49 (vijfduizend vierhonderddrieënveertig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2018
en van de immateriële schade op 22 november 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 817,60 (achthonderdzeventien euro en zestig cent) bestaande uit € 67,60 (zevenenzestig euro en zestig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 1 en 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 817,60 (achthonderdzeventien euro en zestig cent) bestaande uit € 67,60 (zevenenzestig euro en zestig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 november 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. F.M.D. Aardema en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 juni 2021.
=========================================================================
[…]