ECLI:NL:GHAMS:2021:1637

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
23-000038-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een loktas op het Centraal Station van Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 5 januari 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor diefstal van een loktas op het Centraal Station van Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde jeugddetentie, die werd vernietigd. De zaak werd behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 mei 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot 19 dagen jeugddetentie, maar het hof oordeelde dat deze straf te zwaar was, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels in Duitsland verblijft en zich daar positief ontwikkelt. Het hof heeft de jeugddetentie verlaagd en de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft ook het beroep op het Tallon-criterium verworpen, omdat de verdachte al van plan was een strafbaar feit te plegen voordat hij de loktas opmerkte. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000038-21
datum uitspraak: 3 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer
13-320547-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2003,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, zulks met uitzondering van de opgelegde jeugddetentie – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat de bewijsmiddelen die de kinderrechter heeft gehanteerd worden vervangen door de onderstaande bewijsmiddelen en dat het hof een in hoger beroep gevoerd verweer zal bespreken.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal met nummer 2020267789-4 van 18 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 18 december 2020 omstreeks 17:45 uur stond ik bij de tramhalte aan de Oostzijde van het Centraal Station te Amsterdam. Ik was belast met zakkenrollerij bestrijding in dienst van de politie Amsterdam. In deze hoedanigheid was ik in burger gekleed en had een rolkoffer en een loktas (schoudertas) bij mij. In deze loktas zat een lokportemonnee met daarin een briefje van 10 euro (nep geld). Deze loktas met inhoud werd weggenomen/gestolen, door de later aangehouden verdachte.
2. Een proces-verbaal met nummer 2020267789 van 18 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, bevonden ons op vrijdag 18 december 2020 omstreeks 17.40 uur in burger gekleed en met een speciale actie belast, in het Centraal Station van Amsterdam. Wij waren belast met een loktas-actie op het Centraal Station.
Ik, [verbalisant 2] , bevond mij bij de uitgang Oost van het Centraal Station. Aldaar zag ik een man lopen die aan omstanders geld of sigaretten vroeg. De man bleek later te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] .
Ik, [verbalisant 2] , liep langs [verdachte] op en droeg een koffer met daarop een Louis Vuitton tas. Ik liep vervolgens langs de Koninklijke ingang en ging bij een deur van een zijingang staan met achter mij de koffer met daarop de loktas. Ik had de koffer en tas op ongeveer 80 cm meter achter mij geplaatst. Ik deed net of ik de deur wilde openen en hield mijn hand bij het slot. De afstand tussen mij en [verdachte] was op dat moment tussen de 5-10 meter.
Ik, [ [verbalisant 1] , zag dat [verdachte] een peuk vroeg aan een voorbijganger. Die kreeg hij. Ik zag vervolgens dat hij richting de Oosterdok liep. Ik zag dat hij [verbalisant 2] naderde. Ik zag dat hij even snel om zich heen keek en stil bleef staan op ongeveer 1 meter afstand van [verbalisant 2] . Ik zag vervolgens dat hij verder liep en onderwijl zijn arm uitstak in de richting de Louis Vuitton tas. Ik zag dat hij de tas pakte en direct tegen zijn lichaam hield. Ik zag dat hij vervolgens naar rechts afboog richting de trams. Ik, [verbalisant 3] , liep tussen de trams door en zag dat [verdachte] de loktas voor zich hield en vervolgens verderliep om de trams heen. Nadat hij de trams gepasseerd was, en uit zicht was van [verbalisant 2] , zagen wij, [ [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , dat [verdachte] ging rennen richting stationsplein. Wij, [ [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , renden achter [verdachte] aan en haalden hem in. Hierop hielden wij hem aan. Tijdens de aanhouding zagen wij dat [verdachte] de loktas van zich af gooide.
3. Een proces-verbaal van 21 december 2020, opgemaakt door mr. H.L.L. Briët, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 december 2020 tegenover de rechter-commissaris afgelegde
verklaring van de verdachte:
Ik kwam een Algerijnse man tegen. Hij zei: “Als je naar Ter Apel wil, moet je strafbare feiten plegen (…). Ze pakken je op, maar verzorgen je dan ook”. Toen ik [daarna] weer op weg was kwam ik een tas op een rolkoffer tegen, ik pakte deze tas vast en trok ’m mee. Ik werd snel door de politie aangehouden. Ik deed het puur om onderdak te krijgen.

Beroep op Tallon-criterium

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard dient te worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte door middel van inzet van de loktas werd gebracht tot het plegen van een ander strafbaar feit dan waarop zijn opzet van tevoren gericht was, en er aldus sprake is van schending van het zogenaamde Tallon-criterium.
Het hof overweegt als volgt.
Van ongeoorloofde uitlokking is blijkens vaste jurisprudentie sprake als de verdachte door inzet van het lokmiddel wordt gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Uit de verklaring die de verdachte op 21 december 2020 tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd blijkt dat hij al vóór dat hij de loktas opmerkte, van zins was een strafbaar feit te plegen. Bij een gebrek aan een feitelijke grondslag wordt het verweer dan ook verworpen.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 19 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op station Amsterdam Centraal schuldig gemaakt aan de diefstal van een dure tas. Diefstal is een feit dat naast financiële schade ook overlast met zich brengt. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Hoewel het in dit geval toevalligerwijs om een zogeheten loktas ging, levert de diefstal van bagage, waarin zich niet zelden reisbescheiden, betaalmiddelen of telefoons bevinden, in de regel groot ongemak voor de gedupeerde reiziger of toerist op. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie is in dit geval passend.
Bij het bepalen van de precieze omvang daarvan heeft het hof gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan jeugdigen worden opgelegd. Bezien in dat licht is de door de kinderrechter opgelegde straf tamelijk zwaar. Voorts wordt in strafmatigende zin rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder dat hij, blijkens een bericht van Stichting Nidos van 14 mei 2021, thans in Duitsland verblijft, daar in een jeugdhuis woont en stage loopt, is gestopt met het gebruik van drugs, zich onder behandeling van een psycholoog heeft gesteld en zich coöperatief richting zijn begeleiders opstelt.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Gelet op de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, betekent dit dat hij voor dit feit niet opnieuw gedetineerd zal raken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde jeugddetentie en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
10 (tien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.J.I. de Jong en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 juni 2021.
=========================================================================
[…]