ECLI:NL:GHAMS:2021:1619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
23-004321-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal met helerswaarde

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2019. De betrokkene, geboren in Suriname in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Zaanstad, was eerder veroordeeld voor diefstal en lokaalvredebreuk. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 10.147,00 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de betrokkene al verplicht tot betaling van € 8.497,00. De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 11 november 2020 en 20 mei 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof heeft besloten het vonnis waarvan beroep te vernietigen en heeft de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld. Het hof heeft de helingswaarde als uitgangspunt genomen voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in plaats van de dagwaarde, omdat gestolen goederen vaak voor een lagere prijs op de helersmarkt worden verhandeld.

Het hof heeft de totale wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 2.124,25, en heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 42 dagen. Dit arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters, waarbij twee van hen buiten staat waren om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004321-19
datum uitspraak: 3 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2019 op de vordering van het
openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak
met nummer 13-179035-19 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] (Suriname) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Zaanstad te Westzaan.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 10.147,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2019 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van diefstal meermalen gepleegd en lokaalvredebreuk in vereniging.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 12 november 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 8.497,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juni 2021 veroordeeld terzake
van -kort gezegd- diefstal meermalen gepleegd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 november 2020 en 20 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid,
van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene
de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 8.497,00 - de dagwaarde van de gestolen voorwerpen - aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft bepleit om de helingswaarde te hanteren.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop staat dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten ter zake waarvan hij bij arrest van 3 juni 2021 is veroordeeld. Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal het hof, anders dan door het openbaar ministerie is betoogd en conform het pleidooi van de raadsman, als uitgangspunt de helingswaarde hanteren, omdat de ervaring leert dat gestolen elektronica op de helersmarkt voor een aanzienlijk lagere waarde pleegt te worden verhandeld. Dit klemt temeer, omdat het in het onderhavige geval gaat om gebruikte goederen zonder accessoires en verpakking. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt daarom geschat op 25% van de dagwaarde van de gestolen artikelen.
Met betrekking tot feit 2 stelt het hof vast dat de vordering van € 7.250,00 bestond uit
€ 4.950,00 voor zes cd-spelers en € 2.300,00 voor twee mengpanelen. Aangezien onder dit feit de diefstal van niet zes maar vier cd-spelers is bewezen verklaard, wordt het genoemde bedrag dienovereenkomstig verlaagd.
Het hof komt tot de volgende berekening:
Feit 1: € 2.897,00 x 25% = € 724,25
Feit 2: € 5.600,00 x 25% = € 1.400,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 2.124,25
Het hof ontleent deze schatting aan de inhoud van de bewijsmiddelen en op de door het openbaar ministerie overgelegde en overigens niet althans onvoldoende bestreden onderbouwing van de ontnemingsvordering.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel,
de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.124,00.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
2.124,00 (tweeduizend honderdvierentwintig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 2.124,00 (tweeduizend honderdvierentwintig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 42 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. S. Clement en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 juni 2021.
Mr. Jurgens en mr. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]