In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2019. De betrokkene, geboren in Suriname in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Zaanstad, was eerder veroordeeld voor diefstal en lokaalvredebreuk. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 10.147,00 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de betrokkene al verplicht tot betaling van € 8.497,00. De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 11 november 2020 en 20 mei 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof heeft besloten het vonnis waarvan beroep te vernietigen en heeft de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld. Het hof heeft de helingswaarde als uitgangspunt genomen voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in plaats van de dagwaarde, omdat gestolen goederen vaak voor een lagere prijs op de helersmarkt worden verhandeld.
Het hof heeft de totale wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 2.124,25, en heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 42 dagen. Dit arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters, waarbij twee van hen buiten staat waren om te ondertekenen.