ECLI:NL:GHAMS:2021:1593

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
23-000328-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake schadevergoeding benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij, die zich in eerste aanleg had gevoegd met een vordering van in totaal € 1.612,33. Deze vordering bestond uit materiële schade en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de benadeelde partij materiële schade had geleden tot een bedrag van € 91,98, maar dat de opgevoerde reiskosten voor een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland niet als schade konden worden aangemerkt. De benadeelde partij werd in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Wat betreft de immateriële schade heeft het hof vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof heeft de omvang van deze schade geschat op € 750,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van in totaal € 841,98, bestaande uit € 91,98 voor materiële schade en € 750,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters zich verenigden met het vonnis waarvan beroep, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen en de verdachte in de kosten van de benadeelde partij verwezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000328-20
datum uitspraak: 26 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-283673-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van benadeelde partij [benadeelde].

Vordering van benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.612,33, bestaande uit € 112,33 ter compensatie van materiële schade (€ 80,84 kosten eigen risico van de zorgverzekering en € 31,49 reiskosten) en € 1500,00 als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.092,28 aan schadevergoeding. Een bedrag van € 20,05 aan reiskosten is toegewezen als proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1092,28, zijnde € 92,28 voor materiële schade en € 1.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging bepleit dat de vordering van [benadeelde] in het geval van een veroordeling slechts toe te wijzen is tot een bedrag van € 92,28. Immateriële schadevergoeding ligt niet voor toewijzing gereed omdat [benadeelde] eigen schuld heeft aan hetgeen hem is overkomen.
Het hof oordeelt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het bedrag van in totaal € 91,98, bestaande uit € 80,84 voor kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering en € 11,14 voor reiskosten die betrekking hebben op het ziekenhuisbezoek. Deze kosten liggen voor toewijzing gereed.
De opgevoerde reiskosten met betrekking tot een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland van € 20,05 zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 361, zesde lid, Sv kan de verdachte echter wel worden verwezen in deze door de benadeelde partij gemaakte kosten. Op die grond liggen deze kosten wel voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van de genoemde lichamelijke en psychische klachten die deze daarbij heeft opgelopen en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend. Voor het overige gaat het ter vergoeding van immateriële schade gevorderde de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat dat deel van de vordering zal worden afgewezen.
Besluit
Resumerend is de verdachte gehouden om schade te vergoeden tot een bedrag van € 841,98, zijnde een bedrag van € 91,98 voor materiële schade en een bedrag van € 750,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering van benadeelde partij [benadeelde] en doet in zoverre opnieuw recht:
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor zover deze betreft “reiskosten voor bezoek Slachtofferhulp”.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 841,98 (achthonderdeenenveertig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 91,98 (eenennegentig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten
€ 20,05 (twintig euro en vijf cent),ter zake van rechtsbijstand, en die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 841,98 (achthonderdeenenveertig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 91,98 (eenennegentig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
  • 4 juli 2019 over een bedrag van € 11,14 (reiskosten ziekenhuisbezoek)
  • 11 oktober 2019 over een bedrag van € 80,84 ( eigen risico zorgverzekering)
en van de immateriële schade op 4 juli 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. V.M.A. Sinnige en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2021.
mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]