In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 maart 2019 was gewezen. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen het vonnis dat betrekking had op een strafzaak onder parketnummer 13-016319-16. De verdachte, geboren in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was in deze zaak betrokken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 april 2021 heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting gevoerd, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar met de toevoeging dat het hof ambtshalve een beslissing heeft genomen over de in beslag genomen goederen. Het hof oordeelde dat er ten onrechte geen beslissing was genomen over het beslag. De in beslag genomen voorwerpen, die waren aangetroffen in het kader van het onderzoek naar de verdachte, behoren niet tot de verdachte. Daarom heeft het hof gelast dat de bewaring van deze goederen ten behoeve van de rechthebbende wordt geregeld.
De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis wordt bevestigd, met inachtneming van de beslissing omtrent de in beslag genomen goederen. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. A.M.P. Geelhoed, die buiten staat was om het arrest mede te ondertekenen.