ECLI:NL:GHAMS:2021:1586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
23-001522-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstallen met contactloos betalen en diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van meerdere diefstallen, waaronder diefstal door middel van contactloos betalen met pinpassen die niet aan hem toebehoorden, en een diefstal met braak uit een auto. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van geldbedragen en goederen die aan anderen toebehoorden, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels en braak.

Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting op 25 februari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 juli 2019 in Amsterdam een geldbedrag heeft weggenomen door contactloos te betalen met een gestolen pinpas, en op 18 maart 2020 goederen heeft gestolen uit de auto van een ander door middel van braak. Daarnaast heeft de verdachte op 7 juni 2020 opnieuw een geldbedrag weggenomen met een andere gestolen pinpas.

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede feit, omdat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te verbinden aan de poging tot diefstal. De verdachte is echter wel schuldig bevonden aan de andere feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De uitspraak benadrukt de gevolgen van diefstal en het gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001522-20
datum uitspraak: 11 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-159677-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Amsterdam een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door middel van contactloos betalen met een betaalpas van [slachtoffer 1], terwijl verdachte daartoe niet gerechtigd was;

3.hij op of omstreeks 18 maart 2020 te Amsterdam een tas, visspullen, een thermobroek en een zonnebril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking;

4.hij op of omstreeks 7 juni 2020 te Amsterdam bankpasjes, een creditcard en een contant geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking

en/of
hij op of omstreeks 7 juni 2020 te Amsterdam een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door middel van contactloos betalen met een betaalpas van [slachtoffer 4], terwijl verdachte daartoe niet gerechtigd was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Vrijspraak feit 2
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsvrouw van de verdachte is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende. Op of omstreeks 6 maart 2020 heeft een poging diefstal met braak plaatsgevonden in de auto van de aangever, [slachtoffer 2]. In de auto is na die poging door de aangever een voor hem onbekende zwarte pet van het merk H&M aangetroffen. Deze pet is door de aangever anderhalve week nadat in zijn auto was ingebroken, te weten op 17 maart 2020, aan de politie overhandigd. Uit de bemonstering van de aangetroffen pet is een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) opgeslagen DNA-profiel van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat iemand anders de pet in de auto van de aangever moet hebben achtergelaten.
Het hof overweegt dat (het DNA van de verdachte op) de pet niet zonder meer als daderspoor kan worden aangemerkt op grond waarvan kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die als dader van deze poging diefstal kan worden aangemerkt. Immers, een pet is een verplaatsbaar kledingstuk dat zeer gemakkelijk kan worden overgedragen van de ene op de andere persoon. Nu de verdachte heeft verklaard dat iemand anders de pet in de auto van de aangever moet hebben achtergelaten en de aangetroffen pet het enige bewijs is dat de verdachte rechtstreeks in verband kan brengen met de onderhavige diefstal, kan niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte dit feit heeft begaan. Hij dient daarvan derhalve te worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak feit 4
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 4 ten laste gelegde diefstal met braak, nu het dossier voor een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging geen steun biedt.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en 4
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 4 ten laste gelegde diefstallen van geldbedragen, door contactloos te betalen met pinpassen die niet aan de verdachte toebehoorden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat voornoemde handelingen geen diefstal met valse sleutel kunnen opleveren, zodat de verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Contactloos betalen met een gestolen bankpas levert diefstal door middel van een valse sleutel op, van gelden die met behulp van de bankpas bij contactloos betalen worden besteed. Voor zover het verweer van de raadsvrouw is gebaseerd op de stelling dat uitsluitend het gebruik een bankpas in combinatie met een pincode kan worden aangemerkt als (diefstal met) een valse sleutel, is die stelling onjuist. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 3 ten laste gelegde diefstal met braak wordt veroordeeld.
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het aangetroffen DNA-spoor een mengprofiel betreft en het spoor niet in de auto zelf is aangetroffen, maar op een voorwerp, te weten op een lifehammer.
Het hof overweegt als volgt.
Op of omstreeks 18 maart 2020 zijn een tas, visspullen, een thermobroek en een zonnebril gestolen uit de auto van aangever [slachtoffer 3]. Een raam van de auto van de aangever was daartoe ingeslagen. Er lag glas op de grond en in de auto. In de auto is kort na de inbraak een lifehammer aangetroffen en in beslag genomen. Op de kop daarvan waren zeer kleine glassplinters zichtbaar. De aangever heeft verklaard dat de in zijn auto aangetroffen lifehammer niet van hem is.
Een lifehammer is bij uitstek een voorwerp waarmee ruiten kunnen worden ingeslagen. Op grond van de in en rondom de auto liggende glasscherven en de glassplinters op de kop van de lifehammer komt voor het hof vast te staan dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd in onderhavige zaak. Het op de lifehammer aangetroffen DNA-spoor moet dan ook worden aangemerkt als daderspoor.
Uit de vaststelling dat de lifehammer verband houdt met het onder 3 ten laste gelegde feit en dat het de verdachte is die daarop een DNA-hoofdprofiel heeft achtergelaten, concludeert het hof dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit. Dat hierbij sprake is van een zogenaamd mengprofiel maakt het vorengaande niet anders.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 19 juli 2019 te Amsterdam een geldbedrag dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door middel van contactloos betalen met een betaalpas van [slachtoffer 1], terwijl verdachte daartoe niet gerechtigd was;

3.hij op of omstreeks 18 maart 2020 te Amsterdam een tas, visspullen, een thermobroek en een zonnebril, die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

4.hij op 7 juni 2020 te Amsterdam een geldbedrag dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door middel van contactloos betalen met een betaalpas van [slachtoffer 4], terwijl verdachte daartoe niet gerechtigd was.

Hetgeen onder 1, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 4 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Indien het hof tot strafoplegging komt, heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte een straf op te leggen die de door de reclassering inzette hulpverlening niet doorkruist. Daarnaast dient voldoende rekening te worden gehouden met hetgeen in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is voorgeschreven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstallen van geldbedragen door contactloos te betalen met een pinpas die niet aan hem toebehoorde. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een diefstal met braak uit een auto. Dit zijn hinderlijke feiten die slachtoffers veelal financiële schade en andere overlast toebrengen. Door zijn handelen heeft de verdachte er keer op keer blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2021 is hij eerder veelvuldig voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Vanwege de ernst van de feiten en de grote hoeveelheid recidive acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof heeft hierbij tevens rekening gehouden met de gegeven vrijspraken en de omstandigheid dat de verdachte inmiddels zich lijkt te hebben gevestigd in het buitenland en nog in een proeftijd van een aantal voorwaardelijke straffen loopt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof zal, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 april 2020, parketnummer 13-104294-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet-ontvankelijk verklaren, nu de vordering tot tenuitvoerlegging niet aan de verdachte is betekend.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-104294-20.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. A.R.O. Mooy en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2021.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]